e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rapen oprapen: ǫprāpǝ (Tungelroy), rapen: rāpǝ (Tungelroy) De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d] I-5
rasp rasp: rasp (Tungelroy, ... ) rasp (rief, raspel, raps) [N 20 (zj)] III-2-1
raspen raspen: raspe (Tungelroy, ... ) raspen; Hoe noemt U: Met een rasp fijn maken (raspelen, raspen, rieven) [N 80 (1980)] III-2-1, III-2-3
ratel van witte donderdag ratel: ratel (Tungelroy) De ratel die van Witte Donderdag tot aan de zaterdag vóór Pasen in plaats van de altaarschel tijdens de mis wordt gebruikt. [N 96C (1989)] III-3-3
ratelaar ratelaar: -  ratelaar (Tungelroy, ... ), wikke: wikke (Tungelroy) Kleine ratelaar (rhinanthus minor 10 tot 40 cm groot. De stengels zijn niet of weinig vertakt; de bladeren groeien kruisgewijs, zijn smal en gezaagd. De bloemen staan in korte trossen, de kroonbuis is recht en geel, de bovenlip heeft zeer kleine witte o [N 92 (1982)] || kleine ratelaar (Rhinanthus minor L.) [DC 60a (1985)] III-4-3
ratelpopulier klaterbeel: klaaterbèèl (Tungelroy) ratelpopulier III-4-3
rauw groen: greun (Tungelroy), hool: hoal (Tungelroy), rauw: rauw (Tungelroy), roew (Tungelroy) rauw; Hoe noemt U: Rauw, niet gekookt (groen, rauw) [N 80 (1980)] III-2-3
ravotten ravotten: ravotte (Tungelroy), ruiten: Vgl. WNT sub ruiten (IV): 3) In Limburg voor: stoeien (Onze Volkst. 2, 227 a).  ruite (Tungelroy) Voor de grap met elkaar worstelen, ravotten, gezegd van kinderen [riepen, riepzakken, raggen, balkuinen, stoeien]. [N 88 (1982)] III-3-2
razen en tieren balkeneren: balken"+ "-eren"?  ballekeneere (Tungelroy), razen: raoze (Tungelroy, ... ), roâze (Tungelroy), tekeergaan: te kiër goan (Tungelroy), tempeesten: cf. VD s.v. "tempeesten"2. razen en tieren  tampieëste (Tungelroy), torneren: toorn"+ -eren?  torneere (Tungelroy) luidruchtig uiting geven aan woede [razen, tieren, tekeergaan, tobben] [N 85 (1981)] || razen, te keer gaan || tekeer gaan, opspelen III-1-4
razend van woede gloeiend giftig: glujendj giftig (Tungelroy), horendol: horedul (Tungelroy), zo kwaad wie een konijn: zoeë kwoad wie unne knien (Tungelroy) razend van woede, zeer woedend [dol, dul] [N 85 (1981)] || zo boos zijn als een konijn, erg boos III-1-4