e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoffelmachine schoffelmachine: šufǝlmǝšin (Tungelroy) Eenvoudig duwgereedschap dat eruit ziet als een kruiwagen en bestaat uit een (of meer) schoffelijzer(s) aan een wiel, waaraan twee duwburries zitten en waarmee tussen rijen planten wordt gewied. [N 18, 47; N J, 8a; monogr.; add. uit N 18, 51] I-5
schoft, kwart van een werkdag schoft: əjoft (Tungelroy) een vierde deel van een werkdag [schoft, schof, poos] [N 91 (1982)] III-4-4
schoftriem nekriem: nɛkrēm (Tungelroy) Leren band van het borsttuig die over de schoft van het paard heen loopt. [N 13, 53] I-10
schoftzadel zadel: zāl (Tungelroy) Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.] I-10
schokken stoten: stuǝtǝ (Tungelroy), stūtǝ (Tungelroy) Gezegd van een kar of wagen. [N 17, 97] I-13
schokschouderen de schouders ophalen: de sjouwers óphaole (Tungelroy), de schouders optrekken: sjouwers optrékke (Tungelroy) schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)] III-1-2
schol schol: sjol (Tungelroy) Hoe noemt u de schol: een platvis die tot 70cm lang kan worden. Hij heeft een rij benige uitsteeksels tussen het oog en de nabije borstvin. Op het lichaam komen mooie oranje vlekken op een grijsbruine ondergrond voor (plaat, pladijs, schol, schar) [N 83 (1981)] III-2-3
schommel jok: joek (Tungelroy), jok(-əl) (Tungelroy), suur: België (- Bocholt en Lozen), Gastel.  juk (Tungelroy), vroeger gebruikelijker  joek (Tungelroy, ... ), zwok: zwoek (Tungelroy, ... ) Het speeltuig bestaande uit een tussen twee neerhangende touwen bevestigde plank, waarop men door zich af te zetten heen en weer zweeft [schommel, touter, stuur, rui, boeis]. [N 88 (1982)] || Hoe noemt men het hier afgebeelde kinderspeelgoed, bestaande uit een touw dat, aan een balk of een boom tak gebonden, in een bocht naar beneden hangt, waarin kinderen graag heen en weer zweven? [DC 19 (1951)] || Schommel. || Soms is in de bocht van het touw een plankje of een bak bevestigd, waarop of waarin het kind zit. Noemt men deze vorm van het speelgoed misschien met een andere naam als de onder a getekende? [DC 19 (1951)] III-3-2
schommelen jokken: joeke (Tungelroy), zwokken: zwoeke (Tungelroy, ... ) Schommelen. || Zich op een schommel heen en weer bewegen [ruien, touteren, sturen, knijen, koggen, boeizen, rijtakken, rijrepen, toetouteren, takkenijen, hoeierzen, beizen]. [N 88 (1982)] III-3-2
schoof schoof: šǫwf (Tungelroy) Schoof dekstro die geschud is. Het schudden wordt vooral gedaan om onkruid en gebroken halmen uit het stro te verwijderen. Zie ook het lemma 'Strowalm' in wld I.4, pag. 122 ev. [N F, 2] II-9