e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sjoelen sjoelen: sjoele (Tungelroy) Het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken]. [N 88 (1982)] III-3-2
sla, algemeen salade: slaaj (Tungelroy) Hoe noemt u: sla in het algemeen [N 71 (1975)] I-7
slaan houwen: houwe (Tungelroy), slaan: sloan (Tungelroy), sloan dig om dien oëëre (Tungelroy), sloân (Tungelroy) ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)] III-1-2
slaap slaap: slaop (Tungelroy, ... ) Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)] III-1-2
slaapbol slaapkop: slaopkop (Tungelroy) Papaver somniferum L. [DC 48 (1973)] III-4-3
slaapkamer slaapkamer: šlōͅ.pkāmər (Tungelroy) slaapkamer III-2-1
slaapmuts slaapmuts: slaopmöts (Tungelroy, ... ), sloâpmöts (Tungelroy) slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)] || slaapmuts, borreltje voor het slapengaan III-1-3
slaapplaats van de knecht bij het vee paardsstalkamertje: pērtsstalkēmǝrkǝ (Tungelroy) De ruimte in de paarde- of, zij het minder gebruikelijk, koestal waar de knecht slaapt. Een aantal benamingen betreffen meer het bed van de knecht dan de ruimte waar dat bed staat. Enkele benamingen verwijzen naar een hoger gelegen ruimte of naar de zolder boven de paarde- of koestal waar de knecht dan slaapt. [N 5A, 13b, 34e, en 59f; A 7, 32; R 3, 59; monogr.] I-6
slabbetje, spuugdoekje befje: béfke (Tungelroy), kindsdoek: kindsdook (Tungelroy), zeverlapje: zeiverlepke (Tungelroy, ... ) doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || slabbetje || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-2-2
slachtbijl bijl: bil (Tungelroy) Een bijl die gebruikt wordt voor het verwijderen van de runderhorens, runderkop, runderhoeven en runderpoten. Voor de mes-opgaven wat betreft het voorwerp waarmee men voornoemde handelingen verricht, zie men het lemma ''mes''. Zie afb. 9. [N 28, 43; N 28, 45; N 28, 47; N 28, 49; monogr.] II-1