e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
syfilis druiper: druuper (Tungelroy), druiper  druuper (Tungelroy) Syfilis: besmettelijke geslachtsziekte die gewoonlijk begint met een zweer op de geslachtsorganen; uiteindelijk kan elk orgaan aangetast worden (druiper, luizenziekte). [N 84 (1981)] III-1-2
t-vormige hoeve dwarsboerderij: du̯arsbūrdǝrii̯ (Tungelroy), hoekhuis: hōkhūs (Tungelroy) Stal en schuren liggen achter elkaar; het woongedeelte staat hier dwars op en steekt aan beide zijden uit. Enkele opgaven komen overeen met de algemene benaming voor de boerderij; ter plekke is dan de T-vormige bouw de algemeen gebruikelijke. Voor de fonetische documentatie van deze gevallen, die aan het begin van het lemma bijeen staan, wordt verwezen naar het lemma "boederij, algemeen" (1.1.1). Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 4. [N 4A, 2b; monogr.] I-6
taaie pannenkoek leren thijs: léére ties (Tungelroy), Syst. WBD  léére ties (Tungelroy) Taaie pannekoek, zonder gist gebakken (leere ties, leere maria?) [N 16 (1962)] III-2-3
taaien; scholletjespringen scholletje springen: sjeulke springe (Tungelroy), sjøͅlkə loͅupə (Tungelroy) IJs stuk maken door er steeds overheen te lopen [taaien]. [N 88 (1982)] III-3-2
taal spraak: spraok (Tungelroy), taal: taal (Tungelroy, ... ) taal; datgene waarvan men zich bedient om zijn gedachte of gevoelens kenbaar te maken [taal, tong] [N 87 (1981)] III-3-1
taart taart: taart (Tungelroy), Syst. WBD  taart (Tungelroy) Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)] III-2-3
tabakspruim pruim: proem (Tungelroy), pruimpje: pruumke (Tungelroy, ... ) pruimtabak; Hoe noemt U: Een pluk tabak, om op te kauwen of op te zuigen (chique, sik, sjik, pruim, karot, keesje, rol) [N 80 (1980)] || snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)] III-2-3
tabakssap snirk: snurk (Tungelroy), zever: zeiver (Tungelroy) Hoe noemt U: Vuil water in een pijp (smierk, nerrik) [N 80 (1980)] III-2-3
tabernakel tabernakel (<lat.): tabernakel (Tungelroy) Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)] III-3-3
tafel tafel: tōͅ.fəl (Tungelroy) tafel III-2-1