e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trap trap: trap (Tungelroy, ... ) Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] || trap III-2-1
trapleer trapleder: trapleier (Tungelroy) trapleer [DC 39 (1965)] III-2-1
trappelen trampelen: traampele (Tungelroy), trampele (Tungelroy), trâmpele (Tungelroy), trappelen: trappele (Tungelroy) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || trappelen van pijn || Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen). [N 84 (1981)] III-1-2
trappelende bewegingen maken dabben: dabǝ (Tungelroy) Het paard tilt de poten hoog genoeg op, maar werpt ze niet vooruit; het blijft ter plaatse trappelen. [N 8, 70b en 71] I-9
trappist trappist: trappist (Tungelroy) Een Trappist [Latrap]. [N 96D (1989)] III-3-3
traproede roede: roe (Tungelroy), rooi (Tungelroy), rooj (Tungelroy), stang: stang (Tungelroy) Elk van de houten of metalen staven die een traploper op zijn plaaats houden (roe, lat) [N 79 (1979)] III-2-1
trechter op de gierton zeiktrechter: [zeik]trɛxtǝr (Tungelroy) In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
trede opstap: opstap (Tungelroy), trap: trap (Tungelroy), trede: trēi̯ (Tungelroy), voet: vōt (Tungelroy), wip: wøp (Tungelroy) De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.] || Elk van de horizontale, schuin boven elkaar gelegen delen van een trap. Bij een eenvoudige trap bevindt zich tussen de treden een open ruimte, bij andere trappen een verticaal stootbord. De treden worden van voren rond of geprofileerd bewerkt en hebben doorgaans een dikte van 28 tot 45 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104a; N 79, 15; monogr.] || Het pedaal van een spinnewiel. Door het trappen op het pedaal met één of met beide voeten kan men het drijfwiel met behulp van de koppelstang doen draaien (Grothe, pag. 283-284). [N 34, B1; monogr.] I-13, II-7, II-9
trein trein: trein (Tungelroy, ... ) een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)] III-3-1
treiten haamleer: hāmlē̜r (Tungelroy) Leren omwikkelingen van het haam, waaraan de trekhaken of -ogen bevestigd zijn. [N 13, 5] I-10