e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uithoren uitheulen: oetheule (Tungelroy), uithoren: oethuure (Tungelroy, ... ) door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)] III-3-1
uitleg uitleg: oetlékg (Tungelroy), oētlek (Tungelroy) het verklaren, uitleggen [uitleg, bedied, bedietsel] [N 85 (1981)] III-3-1
uitleggen duiden: duuje (Tungelroy), uitduiden: oetduuje (Tungelroy) duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)] III-3-1
uitneembaar frontje bandje: Van bândj.  beintje (Tungelroy), befje: befke (Tungelroy), plastron (fr.): plastron (Tungelroy) frontje (halfhemdje met gesteven voorkant en knoopsgaatjes voor bevestiging van boord) || frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)] III-1-3
uitnodigen noden: nuje (Tungelroy), uitnoden: oetnuuje (Tungelroy) iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)] III-3-1
uitpersen van de baarmoeder, prolapsus uteri het lijf uitdoen: ǝt līf ūtdōn (Tungelroy) Het uitzakken van de baarmoeder veroorzaakt door de naweeën of door het gewicht van de vruchtvliezen. In tegenstelling tot een prolapsus vaginae doet zich de prolapsus uteri altijd voor na een baring. [N 52, 4; A 48A, 8; N 3A, 97; N 52, 30a; monogr.] I-11
uitschelden uitjouwen: oetjoewe (Tungelroy), oetjouwe (Tungelroy), uitsliepen: (met de vinger).  oetsliepe (Tungelroy) iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)] III-3-1
uitslag vertonend brandig: brɛndjex (Tungelroy), brɛnjex (Tungelroy) Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b] I-12
uitsliepen uitsliepen: utslīpə (Tungelroy) Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)] III-3-2
uitspannen uitspannen: utspanǝ (Tungelroy) Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.] I-10