e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vilt vilt: vęltj (Tungelroy) Stof bestaande uit onder druk met vet of zeep ineengewerkte wol of ander dierlijk haar of vezels, meest in verschillende lagen opeengeperst, kastoor (Van Dale, pag. 3226). [N 62, 75f; monogr.] II-7
vin vin: vin (Tungelroy), vinne (Tungelroy), WLD  vin (Tungelroy) Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)] || vin III-4-2
vingerhoedskruid onslievevrouwvingerhoed: oosleefvrouw vingerhood (Tungelroy), vingerhoed: -  vingerhood (Tungelroy) vingerhoedskruid [DC 60a (1985)] || Vingerhoedskruid (digitalis purpurea 30 tot 150 cm groot. De stengels en bloemstelen zijn viltig behaard, de bladeren zijn ei- tot lancetvormig, de bladrand is gekarteld. De bladeren zijn aan de onderkant grijsharig. De bloemen staan in eindstandige tro [N 92 (1982)] III-4-3
vingerlid kootje: kuëtje (Tungelroy) kootje (van vinger, voet) III-1-1
vingers (spotnamen) duimen: doeme (Tungelroy), fikken: B.v. blijf met je fikke daarvan af.  fikke (Tungelroy), B.v. ig slaon dig op dien fikke.  fikke (Tungelroy), pinken: pinke (Tungelroy) vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)] III-1-1
vink bokvink: bokvink (Tungelroy), bòkvink (Tungelroy), bökvînk (Tungelroy), vink: vînk (Tungelroy) boekvink || Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] || vink || vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
violier flierbloem: vleerbloom (Tungelroy), fliertje: fleerkes (Tungelroy), ook: moorbloom  fleerkes (Tungelroy, ... ), muurbloem: ook: fleerkes  moorbloom (Tungelroy, ... ), violierbloem: vleerbloom (Tungelroy), violiertje: fleerkes (Tungelroy), ook: moorbloom  fleerkes (Tungelroy) [DC 60A (1985)] [N 92 (1982)]Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [DC 60a (1985)], [N 92 (1982)] I-7, III-2-1
viool viool: fiūl (Tungelroy), viūl (Tungelroy) Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)] III-3-2
viooltje viool: viōēl (Tungelroy), viooltje: viuulke (Tungelroy, ... ), -  viuulke (Tungelroy, ... ), viooltje  viuulke (Tungelroy) [DC 60A (1985)] [N 92 (1982)]Welke dialectbenamingen hebt u voor verschillende tweejarige planten: viola tricolor (driekleurig viooltje) [N 73 (1975)], [N 73 (1975)] I-7, III-2-1
vis, algemeen vis: vès (Tungelroy) vis III-4-2