e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
warm weerx warm (weer): werm (Tungelroy), (werremer-werremst).  werrem (Tungelroy), zwoel (weer): zoel (Tungelroy) warm [DC 44 (1969)] || warm, gezegd van het weer [smoel] [N 81 (1980)] III-4-4
was was: was (Tungelroy) Afscheidingsprodukt uit de wasklieren van de bijen. Voorheen werd de bijenwas veel gebruikt als grondstof voor kaarsen. Momenteel wordt de bijenwas als grondstof vaak vervangen door plantenwas of belangrijk goedkoper te produceren chemicaliën. Nog steeds is de bijenwas van belang voor de bereiding van zalven, kosmetische produkten en boenwas, voor het modelleren van gietvormen en voor medische toepassingen. [N 63, 121a; JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 52; Ge 37, 145; monogr.] II-6
wasbord schromp: sjromp (Tungelroy, ... ), sjroomp (Tungelroy) de plank waarover gegolfd zink geslagen is, waarop men vuil goed wast (troffel, roefel, wasbord) [N 90 (1982)] III-2-1
wasdraad spint: spēͅntj (Tungelroy), wasdraad: wasdroad (Tungelroy) De in was gedrenkte draad, gebruikt om kaarsen aan te steken [spintlicht?]. [N 96B (1989)] III-3-3
wasgoed wasgoed: wasgood (Tungelroy) wasgoed [DC 35 (1963)] III-2-1
waslijn lijnwaadsdraad: livəs˂drōͅt (Tungelroy) waslijn III-2-1
wasmand lijnwaadsmand: livǝsmanj (Tungelroy), wasmand: wasmanj (Tungelroy) In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.] II-12
wastafeltje in de sacristie lavabo (lat.): lavabo (Tungelroy) Het wastafeltje of fonteintje in de sacristie, lavabo. [N 96A (1989)] III-3-3
wastobbe, wasteil teil: dit woord wordt ook gebruikt voor voorteil, dit is \'n ronde ijzeren pan met steel voor \'t varkensvoer.  teil (Tungelroy), waskuip: Het woord waskËËp is wel bekend.  waskūūp (Tungelroy) teil, in de betekenis van zinken tobbe die ovaal van vorm is en twee handvatten heeft; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
waterblaas waterblaas: wātǝrblǭs (Tungelroy) De eerste met vocht gevulde blaas die de weg baant voor het kalf. [N 3A, 52a] I-11