e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

Gevonden: 6382
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braakland vogelwei: vogelwei (Tungelroy) Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.] I-8
braakliggen braak: brǭk (Tungelroy), laten liggen: lǭtǝ legǝ (Tungelroy), vogelwei: vogelwei (Tungelroy) Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.] I-8
braam bramen: briǝmǝ (Tungelroy), bramenstruik: briǝmǝstruǝk (Tungelroy), brǭmǝstruǝk (Tungelroy) Rubus fruticosus L. Het bekende moeilijk te verwijderen doornige gewas in wegbermen, aan bosranden en dergelijke met tot 3 meter lange gestekelde takken, die vaak boogvormig overhangen, en zwarte (onrijp: rode) samengestelde smakelijke vruchtjes. De gewone braam bloeit van mei tot juli met witte tot roze bloempjes. Ook in cultuur om de eetbare vruchten. De vraag in de enquête van J. Goossens is gesteld vanwege de braamtakken in verband met de vervaardiging van korven. Deze worden gemaakt van strowissen en de lange taaie braamtakken die van hun doornen zijn ontdaan. [JG 1a, 1b; A 13, 5b; RND 82; monogr.] I-5
braambes braamberen: braombeer (Tungelroy, ... ), broâmbeer (Tungelroy, ... ), bramelen: broâmel (Tungelroy), zowel de bes als de struik*  broâmel (Tungelroy) braambes [DC 13 (1945)] III-4-3
braambessen braamberen: brǫmbēr (Tungelroy), bramelen: brǭmǝlǝ (Tungelroy) Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c] I-5
braamsluiper braamsluiper: briemsloeper (Tungelroy), molenmannetje: meulemènneke (Tungelroy), teut: töät (Tungelroy) braamsluiper || braamsluiper (13 grauwbruin; graag in doornheggen; maakt doorzichtig sprietjesnest; zang begint met heel zacht muizegepiep en eindigt luider [juul-juul-juul-juul] [N 09 (1961)] || Hoe heet de braamsluiper? [DC 06 (1938)] III-4-1
braamstruik braamberenstruik: WLD  brōmbeerestrōēk (Tungelroy), braamstruik: brieëmstroêk (Tungelroy), bramelen: (bes en struik)  broâmel (Tungelroy), zowel de bes* als de struik  broâmel (Tungelroy), bramen: brieêm (Tungelroy), doornige twijg van de braamstruik  brieëm (Tungelroy), WLD  brie͂me (Tungelroy), bramenstruik: brieëmestroêk (Tungelroy), broâmestroêk (Tungelroy, ... ) braam || braamstruik || braamtak || De doornige struik die vooral op de heide en in de duinen en langs bosranden voorkomt; de vruchten zijn eerst groen, dan rood en als ze rijp zijn zwart (braamstruik, benrik, breemhorst, breemhocht, breemdoren, breembes, braam, breem, doren). [N 82 (1981)] III-4-3
braken kotsen: kotse (Tungelroy, ... ), kótse (Tungelroy), overgeven: euvergééve (Tungelroy), spijen: spieje (Tungelroy, ... ) kotsen [overgeven] || overgeven || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)] III-1-2
bramenvlaai bromberenvlaai: Syst. WBD  braombeerevlaaj (Tungelroy) Bramenvla [N 16 (1962)] III-2-3
branden orren: bǫrǝ (Tungelroy) Na het krabben worden nog achtergebleven haren met brandend stro of een kaars of, moderner, met een (gas)brander verwijderd. [N 28, 25; N 28, 32] II-1