e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

Gevonden: 6382
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broeder broeder: broor (Tungelroy) Een lager lid van een kloosterorde die geen kerkelijke wijding bezit, broeder [bruur, broeder]. [N 96D (1989)] III-3-3
broederschap van de heilige kindsheid kindsheid: kindsheid (Tungelroy) De broederschap van kinderen die als doel had de heidense kinderen, vooral die in China, op te voeden, Broederschap der H. Kindsheid [Hèllige Kinsheid]. [N 96D (1989)] III-3-3
broedse kip die men niet wil laten broeden broedheks: brø̄thęks (Tungelroy), broedse hen: brø̄tsǝ hen (Tungelroy), brok: brok (Tungelroy) [N 19, 43b] I-12
broedziek broedziek: brø̄dzēk (Tungelroy) Gezegd van een kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [JG 1a, 1b, 2c; S 5; monogr.] I-12
broeien gieten: gētǝ (Tungelroy), schudden: šø̜dǝ (Tungelroy) Het varken met heet water begieten om de haren en de opperhuid te weken, opdat de haren gemakkelijk afgekrabd kunnen worden. [N 28, 19; monogr.] II-1
broek: algemeen boks: boks (Tungelroy, ... ), bòks (Tungelroy), bóks (Tungelroy), dig loupst altied mét ein aafgzaktje boks (Tungelroy), hé heel zien boks op mit eine lére reem (Tungelroy) broek || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || broek met een split aan de voorkant [fluitjesbroek] [N 23 (1964)] || Broek. (Moeder zei tegen kleine Kees:) Jij loopt ook altijd met een afgezakte broek! [DC 39 (1965)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] || Hoe noemt men de broek (bovenkleeding)? Maakt men misschien onderscheid tusschen een klepbroek en een gewone broek? [DC 09 (1940)] III-1-3
broekland, moeras moeras: moeras (Tungelroy) moeras [DC 02 (1932)] III-4-4
broekspijp boksenpijp: bòksepiêp (Tungelroy), bóksepiep (Tungelroy), bokspijp: boks piepe (Tungelroy) broekspijp || pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)] III-1-3
broeksriem boksenband: bóksebantj (Tungelroy), boksenriem: boksereem (Tungelroy), bóksereem (Tungelroy), riem: hé heel zien boks op mit eine lére reem (Tungelroy), reem (Tungelroy) (broek)riem || band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] III-1-3
broekzak achter vottas: vottes (Tungelroy, ... ), vottasje: vottèske (Tungelroy), vottentasje: votte-tèske (Tungelroy) achterzak, kontzak || zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)] III-1-3