25251 |
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) |
bunder:
boonder (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
(beunderke-boonders).
boonder (L318b Tungelroy),
(bûnderke-boonders).
boonder (L318b Tungelroy),
hectare:
hectare (L318b Tungelroy)
|
bunder, landmaat || de maat die een oppervlakte aangeeft van 10.000 vierkante meter [bunder, hond, hectare] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24459 |
bunzing |
fis:
vis (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
bunzing [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
21703 |
buren (ww.?) |
naburen:
naobere (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
buurman zijn van iemand [noberen, geburen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22489 |
burenovertrek |
met de huifkar gaan:
met de hoefker goan (L318b Tungelroy)
|
Het gebruik dat bij een verhuizing het gezin op versierde wagens naar de nieuwe woning gebracht werd. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21507 |
burgemeester |
burgemeester:
börgemeister (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
het wettelijk hoofd/de vertegenwoordiger van een gemeente [burgemeester, burger, burgmeester] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21245 |
bus |
bus:
bös (L318b Tungelroy)
|
bus: Wij moeten ons haasten om de - te halen [DC 27 (1955)]
III-3-1
|
21303 |
buskruit |
kruit:
kroet (L318b Tungelroy),
krōēt (L318b Tungelroy),
poeder:
poejer (L318b Tungelroy),
pulver (<lat.):
polfer (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
licht ontbrandbaar, ontplofbaar mengsel dat o.a. gebruikt wordt voor het afschieten van vuurwapens [buskruit, kruit, poeder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33099 |
bussel geharkte aren |
bussel:
bø̜sǝl (L318b Tungelroy)
|
De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33131 |
bussel kort stro |
beerwis:
bērwɛs (L318b Tungelroy),
krombos:
krǫmp˲bus (L318b Tungelroy),
kromwis:
krǫmpwɛs (L318b Tungelroy)
|
Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28]
I-4
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bos:
bus (L318b Tungelroy)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|