18010 |
flauwvallen |
flauwvallen:
flauw valle (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
flouw valle (L318b Tungelroy),
flouwvalle (L318b Tungelroy),
he veel flouw (L318b Tungelroy),
in zwijm vallen:
in zwiem vallen (L318b Tungelroy),
om zijn sus gaan:
om zunne sus goan (L318b Tungelroy),
van de gard gaan:
he ging van e gaerd (L318b Tungelroy),
van `r gaerd goan (L318b Tungelroy),
van zijn eigen gaan:
van z`n eige goan (L318b Tungelroy),
van zijn stokje af gaan:
van ziej stekske aafgoan (L318b Tungelroy),
van zijn stokje vallen:
veel van ziej stekske (L318b Tungelroy),
van zijn sus af gaan:
van sunne sus aaf goan (L318b Tungelroy)
|
het bewustzijn verliezen [DC 60 (1985)] || Wilt u het volgende zinnetje aanvullen: hij kreeg zon harde klap, hij viel ... neer. (buiten bewustzijn) [DC 60 (1985)] || zwijm: In onmacht, in zwijm vallen (bezwijmen, vallen, zwijmelen, zwinden, kwalijk worden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20525 |
flensje |
koekje:
keukske (L318b Tungelroy)
|
flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17989 |
flets |
flets:
flets (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
pips:
pips (L318b Tungelroy)
|
Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18912 |
flink; flinke persoon |
flink:
flink (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
flink: U loopt nog - voor iemand van uw leeftijd [DC 39 (1965)] || geneigd om flink aan te pakken, om stevig door te werken [hel, flink] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
fluim:
fluum (L318b Tungelroy),
groene, een -:
ne greune (L318b Tungelroy),
unne greune (L318b Tungelroy),
klark:
klarrek (L318b Tungelroy),
klork:
klorrek (L318b Tungelroy)
|
fluim || fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18024 |
fluimen uitspuwen |
klarken:
klarke (L318b Tungelroy)
|
spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21345 |
fluisteren |
fluisteren:
fluustere (L318b Tungelroy)
|
fluisteren [DC 16 (1948)]
III-3-1
|
24782 |
fluitekruid |
fluitebloem:
-
fluitebloom (L318b Tungelroy)
|
fluitekruid [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
28760 |
fluweel, velours |
velours:
flūr (L318b Tungelroy)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
33755 |
fokmerrie |
fokmeer:
fǫkmē̜r (L318b Tungelroy)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.]
I-9
|