24615 |
gele plomp |
gele dodde:
-
géél dodde (L318b Tungelroy),
gele waterbloem:
géél waterbloom (L318b Tungelroy)
|
gele plomp [DC 60a (1985)] || Gele plomp (nuphar luteum). Waterplant; de bladeren zijn eivormig met een hartvormige voet, ze zijn drijvend met lange driekantige stelen; de bloemen hebben talrijke kroonblaadjes en 5 gele kelkbladeren. Bloeitijd in mei tot augustus. Te vinden in plassen [N 92 (1982)]
III-4-3
|
33239 |
gele voederwortel |
pruisische moren:
prǫi̯sǝ murǝ (L318b Tungelroy)
|
Daucus carota L. In de genoemde vragenlijst is gevraagd naar twee variëteiten naast de algemene benaming winterwortel die in het vorige lemma ter sprake kwam. Hier is alleen opgenomen hetgeen afwijkend is van lemma Winterwortel. Lobbericher naar het Rijnlands dorpje Lobberich. [N Q, 6b; monogr.]
I-5
|
23501 |
gelezen mis |
leesmis:
laesmes (L318b Tungelroy),
stille mis:
stil mes (L318b Tungelroy)
|
Een gelezen, stille mis [lèèsmis, sjtil mès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25078 |
gelijken (op) |
gebikken:
(gebikdje-gebiktj). Vb. - det gebiktj er neet op! (dat lijkt er niet op, lijkt nergens naar!).
gebikke (L318b Tungelroy),
lijken:
lieke (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy),
(leek-geleeke).
liêke (L318b Tungelroy),
stalen:
(staaldje-gestaaldj (op). Vb. - det staaltj nerreges nao! (dat is geen werk!). - det staaltj er neet op! (dat lijkt er niet op, lijkt nergens naar!). - det trèktj op geinen orregel! (dat lijkt er niet op, lijkt nergens naar!).
staale (L318b Tungelroy),
trekken:
trekke (L318b Tungelroy),
(trocht-getrochtj). Vb. hè trèktj auch op zie vaader! (hij lijkt ook op zn vader!).
trèkke (L318b Tungelroy),
uiterlijk:
uuterlik (L318b Tungelroy)
|
aan het genoemde doen denken, lijken, schijnen [tonen, lijken] [N 91 (1982)] || in vele opzichten overeenkomen (bijv. uiterlijk) [lijken, gelijken, trekken] [N 91 (1982)] || lijken op
III-4-4
|
22334 |
gelijkspelen |
aan zijn ellen komen:
aan zien elle kome (L318b Tungelroy),
zaadje:
zø͂ͅdjə (L318b Tungelroy)
|
Quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23949 |
gelofte |
gelofte:
gelofte (L318b Tungelroy)
|
Een gelofte [t jelübde]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23206 |
geloof |
geloof:
geluif (L318b Tungelroy)
|
Het geloof [gloof, geloeëf, geleuf]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23710 |
geloofd zij jezus christus |
christelijke groet:
kristeluke groet (L318b Tungelroy),
geloofd zij:
geloofd zij (L318b Tungelroy)
|
De Christelijke groet, uitgesproken op niet-liturgiosche bijeenkomsten ["Geloofd zij Jezus Christus...in alle eeuwigheid. Amen"]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23207 |
geloven |
geloven:
gluive (L318b Tungelroy)
|
Geloven [gleuve, geluuëve, gluive]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24153 |
geluid van de patrijs |
kieren:
kiere (L318b Tungelroy)
|
het geluid van de patrijs (kierewieten) [N 83 (1981)]
III-4-1
|