33670 |
gemeenteweide |
gemeentewei:
gǝmęi̯njdjǝwęi̯ (L318b Tungelroy)
|
Weiland dat eigendom is van de gemeente. Een woordtype als vrijwei duidt erop dat men hier als kleine of arme boer zijn koeien vrij kon laten grazen. De informanten van Horn (L 325) en Maasbracht (L 377) zeggen echter dat men eertijds op gemeentewei de koeien kon laten grazen tegen een jaarlijkse vergoeding. [N 14, 60; A 10, 4; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
18958 |
gemene vrouw |
canaille (fr.):
kernaalie (L318b Tungelroy),
fiep:
feep (L318b Tungelroy),
flandoos?:
flandoês (L318b Tungelroy),
kwakel:
kwakel (L318b Tungelroy),
prij:
prie (L318b Tungelroy),
veeg:
vèèg (L318b Tungelroy)
|
een vrouw met een slecht en gemeen karakter [venijn] [N 85 (1981)] || helleveeg || helleveeg, kanalje || kreng van een vrouw || kreng, helleveeg, harpij || ouderwetse ka, helleveeg
III-1-4
|
18814 |
gemoed |
gemoed:
gemeud (L318b Tungelroy),
gemood (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
gemoed || het binnenste van de mens als zetel van zijn gevoel [moed, gemoed] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23994 |
generale absolutie |
generale absolutie (<fr.):
generale absolutie (L318b Tungelroy)
|
Een generale absolutie, waaraan een volle aflaat is verbonden [jeneraal-abseloetsioeën]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23981 |
generale biecht |
generale biecht:
genrale beecht (L318b Tungelroy)
|
Een algemene of generale biecht, vaak bij missie en retraite [jeneraalbiech]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18165 |
genezen |
beter:
baeter (L318b Tungelroy),
beteren (ww.):
baetere (L318b Tungelroy),
bétere (L318b Tungelroy),
genezen:
genèèze (L318b Tungelroy),
heilen (du.) (ww.):
heile (L318b Tungelroy)
|
beter worden || genezen || Genezen: hersteld, beter (klaar). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18817 |
genoegen (doen) |
plezier:
plezeer (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
tevredenheid, genoegen [trek, plezier, goesting, snoel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17560 |
geraamte |
geraamte:
geraamtje (L318b Tungelroy),
gerèèmdje (L318b Tungelroy),
geréémdj (L318b Tungelroy)
|
geraamte [N 10a (1961)]
III-1-1
|
18939 |
gereed |
af:
aaf (L318b Tungelroy),
klaar:
klaor (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
kloar (L318b Tungelroy),
vaardig:
veerdig (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
gereed, klaar [DC 03 (1934)] || klaar met een handeling die verricht moest worden, een handeling verricht hebbend [af, vaardig, klaar, teneinde, ree, verrig] [N 85 (1981)] || klaar: Als je - bent mag je gaan spelen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
25468 |
gereedschap waarmee men de darmen schoonmaakt |
schrabber:
šrabǝr (L318b Tungelroy)
|
Behalve de voorafgenoemde gereedschappen ''mes'', ''lepel'', ''balein'' en ''(haar)speld'' (zie de desbetreffende lemmata) gebruikt men nog verschillende andere middelen om de darmen schoon te maken. In ieder geval moeten de voorwerpen bot zijn, omdat een scherp gereedschap de darm gemakkelijk zal beschadigen. [N 28, 118]
II-1
|