17626 |
glazuur |
glazuur:
glazuur (L318b Tungelroy)
|
Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
29571 |
gleiswerk |
aardewerk:
ē̜rdǝwęrk (L318b Tungelroy)
|
Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.]
II-8
|
22376 |
glijbaan |
roetsjbaan:
roetsjbaan (L318b Tungelroy)
|
Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17853 |
glijden |
schuifelen:
sjuufele (L318b Tungelroy),
schuivelen:
sjuufele (L318b Tungelroy),
sleuren:
sleure (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] || sleuren, glijden
III-1-2, III-3-2
|
18879 |
glimlachen |
glimlachen:
glimlache (L318b Tungelroy)
|
onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19456 |
gloed |
hitst:
hitst (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
Hitte, warmte die van een vurige massa uitstraalt (gloed, hitte, warmte) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
23607 |
gloria |
gloria (lat.):
gloria (L318b Tungelroy)
|
De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18957 |
gluiperd |
gluiperd:
gluuperd (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
loef:
cf. Schuermans p. 344 s.v. "loef of lof"met vermelding: bet. bij Kil.: slinksch
loef (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
een gluiperig, niet eerlijk persoon [gluiperd, luiperd, kattin] [N 85 (1981)] || gluiperd || gluiperd, sluw iemand || huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18956 |
gluiperig |
gluiperig:
gluuperig (L318b Tungelroy),
slinks:
slinks (L318b Tungelroy)
|
gluiperig: hij is - [DC 16 (1948)] || huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23922 |
god de vader |
god de vader:
god de vader (L318b Tungelroy)
|
God de Vader. [N 96D (1989)]
III-3-3
|