25056 |
handvol |
handvol:
hampel (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
(hempelke-hâmpele).
hâmpel (L318b Tungelroy)
|
de hoeveelheid die men in een hand kan nemen [haffel, handvol, grap, grop] [N 91 (1982)] || handvol, zoveel als een hand vult
III-4-4
|
32934 |
handvol hooi, pluk hooi |
tuisje:
tø̜skǝ (L318b Tungelroy),
wisje:
węskǝ (L318b Tungelroy)
|
De kleine hoeveelheid hooi die men met de handen kan oppakken. Soms wordt uitdrukkelijk onderscheid gemaakt tussen de pluk hooi die men in de hand pakt en de hoeveelheid die men in de armen kan nemen, bij voorbeeld in L 295: een "tuske" is zoveel als men in de handen kan nemen, en een "ervel" is zoveel als men in de armen kan nemen; in Q 200, 247 en 247a is dit respectievelijk een "floes" en een "wis". Soms geven diminutiva aanleiding tot klankschilderende woorden; ze staan achter in het lemma bijeen. [N 14, 116; N 14, 131 add.; monogr.]
I-3
|
29809 |
handvormsteen |
handsteen:
hantjstęjn (L318b Tungelroy),
handvorm:
hantj˲vǫrǝm (L318b Tungelroy),
kelderklinker:
kɛldǝrkleŋkǝr (L318b Tungelroy)
|
Volledig met de hand bewerkte en gevormde baksteen. Tegenwoordig verstaat men onder een handvormsteen ook een steen die op dezelfde wijze wordt gevormd als de handsteen vroeger, maar waarbij de bewerkingen volledig of gedeeltelijk machinaal gebeuren - Schuddinck, pag. 108. [N 30, 52b; N 98, 161; monogr.]
II-8
|
29157 |
handweefgetouw |
weefgetouw:
wē̜f˲gǝtǫw (L318b Tungelroy)
|
Het weefgetouw dat bediend wordt met de hand. De afmetingen hiervan zijn nogal verschillend; gewoonlijk is de lengte 2,5 m tot 3 m, de breedte ongeveer 2 m en de hoogte tot aan de draagarmen 2,5 m (Grothe, pag. 338). Zie afb. 54 en 55. [N 39, 1b; N 39, 1a; N 5A øIŋ, 9c; monogr.]
II-7
|
31750 |
handzaag |
handzeeg:
ha.ntj˲zɛ̄x (L318b Tungelroy)
|
In het algemeen een zaag die voorzien is van een handvat en een breed zaagblad. [N 53, 1c; N 33, 330; monogr.]
II-12
|
31751 |
handzaag, sint-jozefzaag |
foks:
fǫks (L318b Tungelroy)
|
Handzaag, waarvan het blad vanaf het handvat geleidelijk smaller uitloopt. De handzaag wordt voor alle voorkomende zaagwerkzaamheden gebruikt. Zie ook afb. 12. [N 53, 2; N G, 23a; monogr.; N 33, 330; L 8, 101, add.; div.]
II-12
|
33147 |
handzeef |
handzeef:
hantjzēf (L318b Tungelroy)
|
De grove zeef waarmee het zaaigraan wordt gewonnen. Er komen twee hoofdtypen voor: de ronde handzeef van ongeveer 80 cm doorsnede met een opstaande rand van ongeveer 10 tot 15 cm. Ouder is wel de rechthoekige houten bak met een bodem van gaas (heel vroeger van fijne gevlochten wilgetenen) die aan een koord werd opgehangen aan een balk in de schuur. In Haspengouw is dit type het oorsponkelijke. In Oost-Haspengouw noemt men het de ries; ook bij het type wan in West-Haspengouw wordt uitdrukkelijk door de zegslieden vermeld dat het hier om een grote vierkante graanzeef gaat. Zie afbeelding 15. Bij het type zij, zijg daarentegen vermeldt men dat dit woord doorgaans de keukenzeef aanduidt, of de vergiet, gebruikt voor melk en soep. [N 14, 38b, 41a, 42a, 43a en 44; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 8, 118; S 45; monogr.]
I-4
|
20074 |
hanekam |
hanekamp:
haanekâmp (L318b Tungelroy),
hanekamp (L318b Tungelroy),
-
haanekâmp (L318b Tungelroy),
hanekamp (L318b Tungelroy),
pallemenaat:
-
pallemenoât (L318b Tungelroy)
|
hanekam (plant) (Celosia cristata L.) [DC 60a (1985)], [N 92 (1982)]
III-2-1
|
30079 |
hangende muur |
naar buiten hangen:
nǭ būtǝ haŋǝ (L318b Tungelroy)
|
Muur die naar buiten overhelt. Wanneer zo'n muur in Q 19 met behulp van het schietlood werd gecontroleerd, zei men: 'het lood hangt vrij' ('ǝt lwǫat heŋk ˲vrij'). [N 31, 11a; N 31, 11c; monogr.]
II-9
|
29985 |
hangende steiger |
hangsteiger:
haŋ[steiger] (L318b Tungelroy)
|
Steiger bestaande uit winkelhaakvormige ramen die met behulp van touwen of haken aan het dak zijn vastgemaakt. De ramen rusten tegen de muur van het bouwwerk en dragen de planken waarop de metselaar staat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden en woorddelen '(steiger)' en '(stelling)' hetlemma 'Steiger'. [N 32, 8a]
II-9
|