25370 |
ijzeren hamer waarmee men het slachtvee verdooft |
ijzeren hamer:
ijzeren hamer (L318b Tungelroy),
voorhamer:
vø̄rhāmǝr (L318b Tungelroy)
|
Uit de toelichting van de informant van P 108 zou kunnen blijken dat deze hamer vooral gebruikt wordt bij het doden van het rund, met name de stier. Vergelijk ook het woordtype "rundshamel". [N 28, 5a; N 28, 5b; N 28, 10c; monogr.]
II-1
|
25371 |
ijzeren pin waarmee men het slachtvee verdooft |
ijzeren pin:
izǝrǝn pen (L318b Tungelroy)
|
De woordtypen in dit lemma kunnen op verschillende zaken duiden. Men kan ermee bedoelen de ijzeren pin die uit het schietmasker gedreven wordt of de pin die op een hamer waarmee men het dier op de kop slaat, is bevestigd, of de pin van het penapparaat. Dit laatste werktuig is een voorloper van het penschietmasker. Zie ook de toelichting bij het lemma ''schietmasker''. [N 28, 5b; N 28, 5d; monogr.]
II-1
|
18348 |
ijzertje onder een schoen |
ijzertje:
iezerke (L318b Tungelroy),
schoenijzer:
sjooniezers (L318b Tungelroy)
|
ijzertje onder de schoen [blakei] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21334 |
illustratie |
prentje:
prentje (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
een plaatje, prentje, afbeelding [beeldeke] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17846 |
in beweging komen |
op gang komen:
op gank kome (L318b Tungelroy)
|
beweging, In ~ komen (meutelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20442 |
in de doodskist leggen |
kisten:
kiste (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
een dode in de doodskist leggen [lichteren, kisten] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
33613 |
in de moestuin werken |
hoven:
hove (L318b Tungelroy)
|
[N P (1966)]
I-7
|
17878 |
in de rug slaan (met de vuist) |
dompen:
dompe (L318b Tungelroy)
|
slaan, Met een vuist in de rug ~ (doffen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19449 |
in de tuin werken |
hoven:
hoove (L318b Tungelroy),
in de mooshoof tuiniere/werke
hove (L318b Tungelroy)
|
Een tuin verzorgen (in de hof werken, hovenieren, hoven) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18227 |
in lompen gekleed |
schamel:
sjaemel (L318b Tungelroy),
sjéémel (L318b Tungelroy)
|
in lompen gekleed [haveloos, schabullig, schamel] [N 86 (1981)]
III-1-3
|