e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kastanjedop doof: daûf (Tungelroy) leeg ve dop, kastanje, enz. III-4-3
kastplank schap: šāp (Tungelroy, ... ) plank in een kast [DC 16 (1948)], [DC 44 (1969)] III-2-1
kat kat: kat (Tungelroy, ... ), poes: poes (Tungelroy) Hoe noemt u een kat (poes, mies, kat, balkhaas, zandhaas, marol) [N 83 (1981)] || kat || poes III-2-1
katapult kattenprul: katteprul (Tungelroy) Hoe noemt men het speeltuig, bestaande uit een gevorkt takje, aan de uiteinden waarvan een elastiekje is vastgemaakt en waarmee jongens steentjeswegschieten? [DC 23 (1953)] III-3-2
kattegat kattegat: katǝgāt (Tungelroy) Een al dan niet afgeschermde opening onder in de schuurpoort die katten in staat stelt om de schuur in te gaan om muizen en ratten te vangen. Blijkbaar wordt deze opening ook door kippen gebruikt. [N 4A, 42i; monogr.] I-6
kattekruid kattekruid: kattekroed (Tungelroy), -  katte kroed (Tungelroy) Kattekruid (nepeta cataria 40 tot 100 cm grote plant. De stengels staan rechtop en zijn dicht behaard; de bladeren zijn eivormig spits, de bladrand is gekarteld of getand; de bloemen staan in lange trossen aan het eind van de stengel en in gesteelde zij [N 92 (1982)] || wild kattekruid [DC 60a (1985)] III-4-3
kattenstaart kattenstaart: katte stert (Tungelroy), -  kattestert (Tungelroy) kattestaart [DC 60a (1985)] || Kattestaart (lythrum salicaria 50 tot 150 cm grote plant. De stengels staan rechtop, zijn kantig en zijn meer of minder behaard; de bladeren zijn tegenoverstaand of in kransen en lancetvormig. De bloemen groeien in lange aren, zijn 6-tallig en purperroo [N 92 (1982)] III-4-3
kattenstaartamarant kattenstaart: kattestert (Tungelroy), -  katte stert (Tungelroy), kattestert (Tungelroy) kattestaart amarant [DC 60a (1985)] || Kattestaart amarant (amaranthus caudatus). Bloemen in lange, donkerrode of gele, later sierlijk overhangende aren. De bladeren zijn smal eivormig en spits (kattestaart, lammestaart, vossestaart, hazeklauw). [N 92 (1982)] III-2-1
kauw kauw: kauw (Tungelroy), kouw (Tungelroy), kauwtje: kauwke (Tungelroy), kouwke (Tungelroy) Hoe heet de kauw? [DC 06 (1938)] || kauw || kauw (33 overal bekend; grijze nek en lichte ogen, rest zwart; broedt in gebouwen, schoorstenen en holle bomen; meestal in troepen; druk; roep [kja]; vaak tam gehouden [N 09 (1961)] III-4-1
kauwen bijten: biēte (Tungelroy), kauwen: kauwe (Tungelroy), knauwelen: knauwele (Tungelroy) kauwen; Hoe noemt U: Voedsel met de tanden en kiezen fijnmaken (kauwen, knauwen) [N 80 (1980)] III-2-3