e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koffie zetten koffie opschudden: de koffie opsjödde (Tungelroy), opschudden: opsjödde (Tungelroy) de koffie opgieten, ook wel zetten || opgieten van koffie, opscheppen van eten III-2-3
koffiedik koffiedras: koffiedras (Tungelroy, ... ) koffiedik [DC 47 (1972)] III-2-3
koffiepot koffiekan: koffiekan (Tungelroy, ... ) pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)] III-2-1
koffiezeef, koffiefilter koffiezeef: koffiezeef (Tungelroy) zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
kogel kogel: kōgǝl (Tungelroy), patroon: patrun (Tungelroy) Bedoeld is de kogel die met behulp van het ouderwetse schietapparaat wordt afgeschoten. De respondent van L 413 merkt op dat die enkel voor runderen wordt gebruikt, Zie ook de toelichting bij het lemma ''schietmasker''. [N 28, 5c; monogr.] II-1
koken (intr.) broddelen: bròddele (Tungelroy), koken: koke (Tungelroy) koken [DC 03 (1934)] || zieden, koken dat er blaasjes op b.v. de melk verschijnen III-2-3
koken (tr.) koken: koôke (Tungelroy) koken III-2-3
kokmeeuw meeuw: mĭĕuw (Tungelroy) kokmeeuw (38 zeer bekend; witte vogel met s zomers bruinzwarte kop; in grote troepen op en rond allerlei water; in de stad ook daarvandaan; schreeuwerige vogel; vooral in de grote broedkolonies; aan Schelde en Maas komen nog meer, meest grotere soorten [N 09 (1961)] III-4-1
kol kol: kǫl (Tungelroy) Witte vlek op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 135b] I-11
kolder kolder: kǭldǝr (Tungelroy) Kolder (< lat. cholera) is een slepende, ongeneeslijke hersenaandoening, die aanleiding geeft tot stoornissen in de beweging en de bloedsomloop. De uiterlijke verschijnselen zijn: onhandelbaarheid, niet willen werken, een sufferig uiterlijk, het hoofd laag houden en de oren laten hangen, evenals een waggelende gang. Deze vorm van aandoening wordt stille kolder genoemd. Bij verergering van de ziekte wordt het paard wild, draait in het rond en slaat op hol. Dan spreekt men van razende kolder. [A 48A, 37; N 8, 90p; monogr.] I-9