24393 |
koolwitje |
vlinder:
vlinder (L318b Tungelroy)
|
koolwitje [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
33269 |
koolzaad |
sloor:
slūǝr (L318b Tungelroy),
sloorzaad:
slūǝrzǭt (L318b Tungelroy)
|
Brassica napus L. subsp. oleifera. Naam voor het zaad en voor het hele gewas: een koolsoort die alleen om het oliehoudend zaad wordt geteeld. Het heeft felgele bloemen in de zomer. Vroeger werd het gemaaid en gedorst en werd het zaad geslagen om "smout" te verkrijgen. Vergelijk aflevering II.3, Molenaar, paragraaf Oliemolen, blz. 165-166. Vergelijk ook het lemma Koolraap: de soort gekweekt om de knol. Bij vliegop wordt opgegeven dat het een variëteit van koolzaad is; bij spoorzaad dat het als groenvoer wordt gebruikt. [JG 1a, 1b, 2b; monogr.]
I-5
|
21898 |
kooplustig |
koopachtig:
kaupechtig (L318b Tungelroy),
koopziek:
koupzeek (L318b Tungelroy)
|
graag kopend, kooplustig [greeg, koopachtig] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21899 |
kooplustige vrouw |
een gat in de hand hebben:
met gaat in de handj (L318b Tungelroy),
slons:
slons (L318b Tungelroy)
|
een vrouw die niet zuinig is [maakop, konkel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21499 |
kooppenning |
handgeld:
handj geldj (L318b Tungelroy),
handjgeldj (L318b Tungelroy)
|
het geld dat de koper, of huurder contant ontvangt om de overeenkomst te bevestigen [huurpenning, godspenning, handpenning, worrel, weerder] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21400 |
koopwaar |
koopwaar:
koupwaar (L318b Tungelroy),
waar:
waar (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
die goederen die gekocht en verkocht kunnen worden [waar, koopwaar, spul, marchandise, kramerij, artikel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23435 |
koorbank |
koorbank:
koerbank (L318b Tungelroy)
|
Een koorbank: bank in het koorgestoelte. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23434 |
koorgestoelte |
koorbanken:
koerbenk (L318b Tungelroy)
|
Het koorgestoelte: het geheel van zitplaatsen op/in het koor, meestal bestaande uit oplopende banken, bestemd voor monniken of kanunniken. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23541 |
koorhemd |
rochet (fr.):
rochet (L318b Tungelroy),
superplie:
superplie (L318b Tungelroy)
|
Het korte witte kleed dat de priester over zijn toog draagt [rochet, superplie, koorhemd?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23540 |
koorkap |
koorkap:
koerkap (L318b Tungelroy)
|
De koorkap [koeërmangtel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|