e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lemmer blad: blāāt (Tungelroy) snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)] III-2-1
lende lende: lindje (Tungelroy), linje (Tungelroy) lendenen || lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] III-1-1
leng leng: leŋ (Tungelroy), vemen: vē̜mtj (Tungelroy) Leng is een ziekte in het brood veroorzaakt door de "lengbacil". De leng openbaart zich allereerst door een onaangename zoete geur tezamen met een verkleuring en kleverig worden van de kruim van het brood (Schoep blz. 117). Werkt de leng door dan wordt de verkleuring groter, de kruim wordt kleveriger en de geur wordt zeer onaaangenaam. Breekt men het brood door, dan ziet men bruine kleverige draden tussen de afgebroken delen. Het brood is dan niet voor consumptie geschikt. Bij normale omstandigheden van vocht en temperatuur kan de leng-bacil zich niet ontwikkelen. In de zomermaanden is het ontstaan van leng het meest voor de hand liggend. Zo snel mogelijke afkoeling van het brood en het bewaren op een koele luchtige plaats bestrijdt doelmatig het euvel van de leng (Schoep blz. 147). Het lemma bestaat uit verschillende grammaticale categorieën. [N 29, 72; N 29, 68a; monogr.] II-1
lenig gezwank: gezwank (Tungelroy, ... ), gezwa͂nk (Tungelroy), gezwânk (Tungelroy) Gebruikt men bij u een woord als zwak in de zin van lenig, buigzaam? Zo ja, hoe is dan de uitspraak? [DC 43 (1968)] || lenig || lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lente, voorjaar lente: leentje (Tungelroy), lintje (Tungelroy), voorjaar: veurjoar (Tungelroy), vroegjaar: vreugjoar (Tungelroy) lente [DC 39 (1965)] || voorjaar, lente III-4-4
lepe, doortrapte kerel fijne vlegel: fiene vlegel (Tungelroy) een doortrapte kerel [fijnaard, fijne, leperd] [N 85 (1981)] III-1-4
lepel lepel: leepel (Tungelroy, ... ), lepel (Tungelroy, ... ), lēpəl (Tungelroy) lepel [DC 35 (1963)] || lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)] || lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
lepel waarmee men de darmen schoonmaakt lepel: lēpǝl (Tungelroy) Met een lepel o.a. schrabt men het vuil van de binnenste buiten gekeerde darm. [N 28, 118; monogr.] II-1
lepelrek lepelrek: leepelrèk (Tungelroy), lepelrekje: lepelrikske (Tungelroy) rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)] III-2-1
leraar meester: meister (Tungelroy) een leerkracht aan een instelling voor voortgezet onderwijs [magister, leraar, regent, leer] [N 90 (1982)] III-3-1