e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lisdodde duivelskauw: duûvelskouw (Tungelroy), -  duûvelskouw (Tungelroy), duivelskluppel: -  duuvelsklöppel (Tungelroy), duuvelsklöppels (Tungelroy), lis: lésse (Tungelroy), -  lèsse (Tungelroy) grote lisdodde [DC 60a (1985)] || Grote lisdodde (typha latifolia een 100 tot 250 cm hoge plant. De bladeren zijn tot 2 cm breed; de bloemen bevinden zich in cilindervormige aren, eenslachtig, de mannelijke bovenaan, vlak daaronder de vrouwelijke, de bloemdekbladeren ontbreken. Bloeitij [N 92 (1982)] || lisdodde [DC 13 (1945)] III-4-3
lispelen (slissen) lispelen: Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.  lispele (Tungelroy, ... ) de s en de z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken [lispelen, tispelen, strisselen] [N 87 (1981)] III-3-1
list bedonderij: bedoonderiej (Tungelroy), beduvelarij: beduveleriej (Tungelroy), list: list (Tungelroy) een slimme vondst die men toepast om zijn doel te bereiken zodat daardoor een persoon misleid wordt [list, fint] [N 85 (1981)] III-1-4
litanie van de rozenkrans litanie (<lat.): letenie (Tungelroy) De litanie van O.L. Vrouw, het slot van het Rozenhoedje [littenïj, lietenïj, lieteniej, lietenej?]. [N 96B (1989)] III-3-3
litteken kauw: kauw (Tungelroy), lijkteken: liëektyke (Tungelroy) Als een wond of zweer is genezen, blijft de plaats ervan meestal zichtbaar. Die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [DC 30 (1958)] || litteken III-1-2
liturgische gewaden misgewaden: mesgewade (Tungelroy) De paramenten, de liturgische gewaden. [N 96A (1989)] III-3-3
loeien van de koe in het algemeen beuken: bø̜̄kǝ (Tungelroy), galderen: galdǝrǝ (Tungelroy), toeten: tūtǝ (Tungelroy) [N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.] I-11
loeien van de koe van pijn beuken: bø̜̄kǝ (Tungelroy), galderen: galdǝrǝ (Tungelroy), toeten: tūtǝ (Tungelroy) [N 3A, 5e] I-11
loenje kordeelsriem: kǝrdiǝlsrēm (Tungelroy) Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31] I-10
loeren loeren: loore (Tungelroy, ... ), lonken: lónke (Tungelroy), prikken (prijken): priêke (Tungelroy) kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)] || loeren || loeren, gluren III-1-1