19110 |
maken |
maken:
make (L318b Tungelroy)
|
maken [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
26588 |
malen |
malen:
mālǝ (L318b Tungelroy)
|
Graan fijnmaken met behulp van een molen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbreken, snijdenɛ. Het woordtype malen heeft in P 53, P 58, Q 77a en Q 83 naast de bovengenoemde algemene betekenis ook de specifieke betekenis ø̄de bewerking die de graankorrel ondergaat op het ɛmaalvlakɛ van de molensteenø̄. Vanderspickken (pag. 61) merkt daarover op: ø̄Als het graan tussen de maalstenen komt, wordt het eerst in het midden van de steen gebroken of gesneden en meer naar de buitenkant toe gewreven of gemalen.ø̄' [N O, 36a; JG 1a; Vds 4; Jan 8; Coe 8; Grof 17; monogr.]
II-3
|
21117 |
mals, gezegd van boter |
mals:
mals (L318b Tungelroy)
|
mals, goed smeerbaar, gezegd van boter (plat) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
24203 |
man, mannelijke zangvogel |
mannetje:
menke (L318b Tungelroy)
|
mannelijke zangvogel (tersel) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20154 |
man, manspersoon |
man:
mân (L318b Tungelroy),
manskerel:
mânskaerel (L318b Tungelroy)
|
man || man, vent
III-2-2
|
18422 |
manchet |
manchet:
mansjet (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18700 |
manchetknoop |
manchetknoop:
mansjetknuip (L318b Tungelroy),
manchettenknoopje:
mensjetteknuipke (L318b Tungelroy)
|
manchetknoopjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26825 |
mand |
mand:
manj (L318b Tungelroy)
|
De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.]
II-12
|
32460 |
mandenmaker |
mandenmaker:
manjǝmɛ̄kǝr (L318b Tungelroy)
|
Iemand die manden en andere producten maakt van wissen. [N 40, 12; N 40, 36; monogr.]
II-12
|
33768 |
manen |
manen:
mānǝ (L318b Tungelroy)
|
Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21]
I-9
|