e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mist, nevel (alg.) domp: deump (Tungelroy), dûmp (Tungelroy), mot: moet (Tungelroy, ... ), moêt (Tungelroy), ¯dichte mist¯  moet (Tungelroy), nevel: licht  nevel (Tungelroy) mist [domp, mok, moek] [N 22 (1963)] || mist en nevel [DC 27 (1955)] || mist, nevel III-4-4
misweek misweek: meswaek (Tungelroy) Een misweek. [N 96B (1989)] III-3-3
miswijn miswijn: meswien (Tungelroy) De miswijn [mèswien?]. [N 96B (1989)] III-3-3
modder, slijk drab: drab (Tungelroy), modder: modder (Tungelroy, ... ), moer: moor (Tungelroy), slijk: Vb. snieë in e sliêk, dan vruustj geliêk! (als er sneeuw valt op slijk, dan vriest het gelijk (wordt de slijk hard).  sliêk (Tungelroy, ... ) modder, mengsel van aarde, vuil, allerlei organische stoffen met water [plamei, debber, pladedder, moor, dedder, plamoes, moes, kwet, drabbik, dwal] [N 81 (1980)] || slijk III-4-4
moe moeg: meuch (Tungelroy) moe III-1-2
moed durf: dörf (Tungelroy), moed: mood (Tungelroy, ... ) moed || moed hebbend, onbevreesd [durvig, moedig] [N 85 (1981)] || onverschrokkenheid in moeilijkheden en gevaren [moed, courage] [N 85 (1981)] III-1-4
moedeloos (zijn) de veren laten hangen: de vaere loâte hange (Tungelroy), mismoedig: mismoodig (Tungelroy) bij de pakken neer zitten || mismoedig III-1-4
moeder mam: mam (Tungelroy), moeder: mooder (Tungelroy), moôder (Tungelroy), zn mooder is aod  mooder (Tungelroy), moedertje: meûderke (Tungelroy), meûjerke (Tungelroy) moeder [DC 03 (1934)] || moeder: zn moeder is oud [DC 35 (1963)] III-2-2
moeder gods moeder gods: mooder gods (Tungelroy) De Moeder Gods, Moeder Godes [de Modder-Joaëdes]. [N 96D (1989)] III-3-3
moeder-overste moeder-overste: modereuverste (Tungelroy), moedereuverste (Tungelroy) De moeder(overste) in een vrouwenklooster [mameer, moederover-ste, opperste, maer]. [N 96D (1989)] III-3-3