24908 |
om de dag |
over de anderste dag:
euver d⁄angeste daag (L318b Tungelroy),
over een anderste dag:
euver einen angeste daag (L318b Tungelroy)
|
om de dag
III-4-4
|
17916 |
omarmen |
omarmen:
ōmerme (L318b Tungelroy),
omarmvollen:
omervele (L318b Tungelroy)
|
omvatten, Met gestrekte armen ~ (vademen, omvademen, spannen, omarmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33745 |
omheinen |
afmaken:
āfmākǝ (L318b Tungelroy),
tuin zetten:
tūn zętǝ (L318b Tungelroy)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
19711 |
omheining |
tuin:
tūn (L318b Tungelroy)
|
De omheining in het algemeen. [N 14, 62; N 14, 67; S 11, 13; L 19B, 5a; A 25, 5; RND 8, 20; Gwn 16, 11; monogr.]
I-8
|
23479 |
omheining van het kerkhof |
kerkmuur:
kerkmoor (L318b Tungelroy)
|
De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33736 |
omheining van opstaande latjes |
tuin:
tūn (L318b Tungelroy)
|
Omheining getimmerd van opstaande latjes, meestal rond een tuin of hof. [A 25, 4d; monogr.]
I-8
|
17850 |
omhooggaan |
rijzen:
rieze (L318b Tungelroy),
(van deeg)
rieze (L318b Tungelroy)
|
rijzen: Naar boven gaan, omhooggaan (rijzen, stijgen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
falie:
falie (L318b Tungelroy),
neusdoek:
neusik (L318b Tungelroy),
plag:
plak (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18708 |
omslagdoek onder mantel of jak |
onderplag:
ongerplak (L318b Tungelroy)
|
omslagdoek die onder mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18715 |
omslagdoek over mantel of jak |
plag:
plak (L318b Tungelroy)
|
omslagdoek die over mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|