18973 |
onschuldig |
onnozel:
onnuuzel (L318b Tungelroy),
unnuuzel (L318b Tungelroy),
onschuldig:
onsjöldig (L318b Tungelroy)
|
zonder besef van goed en kwaad [onschuldig, onnozel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18861 |
onstuimig |
driftig:
driftig (L318b Tungelroy)
|
moeilijk in toom te houden, driftig [wreed, onstuimig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25175 |
onstuimige lucht |
donkere lucht:
donkel (L318b Tungelroy),
een lucht als een zee:
ein locht wie ein zīē (L318b Tungelroy),
wilde lucht:
wildj locht (L318b Tungelroy),
wilj locht (L318b Tungelroy),
zware lucht:
zwoar locht (L318b Tungelroy)
|
lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] || onstuimige, woest bewolkte lucht [grellig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21901 |
ontberen |
derven:
derve (L318b Tungelroy)
|
niet hebben waaraan men grote behoefte heeft, ontberen [derven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20581 |
ontbijt |
eten:
s morgens
éte (L318b Tungelroy),
morgenbrood:
mörgebroed (L318b Tungelroy),
möärebroeëd (L318b Tungelroy),
möäregebroeëd (L318b Tungelroy),
morgensbrood:
möäresbroeëd (L318b Tungelroy)
|
maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || ontbijt (eenvoudig: roggebrood met "ein eike in ?e pan", of een "herstje", soms ook gebakken aardappels)
III-2-3
|
20814 |
ontbijtkoek, peperkoek |
peperkoek:
paeperkook (L318b Tungelroy),
pèèperkook (L318b Tungelroy),
péperkook (L318b Tungelroy)
|
kruidkoek, ontbijtkoek || peperkoek [N 29 (1967)]
III-2-3
|
33719 |
ontbost terrein met een schop omwerken |
omdoen:
omdōn (L318b Tungelroy),
omslechten:
omslextǝ (L318b Tungelroy),
omspaden:
omspājǝ (L318b Tungelroy)
|
Het ontboste terrein met een schop omwerken om de achtergebleven wortels te verwijderen. [N 27, 10a]
I-8
|
33711 |
ontginnen |
goed maken:
gōt mākǝ (L318b Tungelroy),
in (de) winning brengen:
en dǝ weneŋ breŋǝ (L318b Tungelroy)
|
Het in cultuur brengen van woeste grond. [N 27, 5; N 11a, 112; monogr.]
I-8
|
32638 |
ontginningsploeg |
bosploeg:
bǫs[ploeg] (L318b Tungelroy),
heiploeg:
hęi̯[ploeg] (L318b Tungelroy)
|
De ploeg die men gebruikt voor het in cultuur brengen van woeste grond, zoals bos, heide, enz. Het ontginningswerk werd verricht met de ploeg in L 159a, 320a, 360, P 48, 51, 107a, 108, 175, 178, 222, Q 11, 28, 77, 94b, 162, 156, 170. Blijkbaar was dat geen aparte, maar de gewone, vanouds "ploeg" geheten, enkele ploeg, die men op dit werk kon inrichten. Voor het in cultuur brengen van bos- en heidegrond gebruikte men: de brabander in L 290a, 321a, P 44, 48, 49, Q 39 of brabantse ploeg in L 331; in L 248 een zware brabantse ploeg (vroeger) en de Melotteploeg (later); de enkele ploeg in Q 7, 80; de aanschietploeg in Q 80; de dobbele ploeg in Q 80; de franse ploeg in Q 79a, 80; de wentelploeg in K 358, L 372a; een (oude) Sack''s of Sack''s(e)ploeg in L 163, 165 of Sack''sische ploeg in L 246 en in Q 22 de tweevoorder. Aan het ontginningswerk kwam in Q 14 de cultivator te pas, in Q 22 en 247 de extirpator, in P 45 de rus en in Q 180 de frees. [N 11, 30 + 32c add.; N 11A, 81; N 27, 15]
I-1
|
23941 |
onthoudingsdag |
onthoudingsdag:
onthoajingsdaag (L318b Tungelroy)
|
Een onthoudingsdag: dag waarop men geen vlees, spek en jus uit vlees mag gebruiken. [N 96D (1989)]
III-3-3
|