30059 |
betonfundament |
schuins:
šȳns (L318b Tungelroy)
|
Taps toelopend fundament, vervaardigd van stampbeton. Deze betonsoort wordt laagsgewijs in een bekisting aangebracht en met een stamper verdicht. Zie ook afb. 25b. [N 31, 2b]
II-9
|
30048 |
betonhouw |
krabber:
krębǝr (L318b Tungelroy)
|
Riek waarvan de twee tanden loodrecht op de steel staan. Het werktuig wordt gebruikt bij het maken van beton om de verschillende bestanddelen dooreen te mengen. Zie ook afb. 24. [N 30, 49; monogr.]
II-9
|
30045 |
betonijzer |
betonijzer:
[beton]īzǝr (L318b Tungelroy),
vlechtwerk:
vlɛxwɛrǝk (L318b Tungelroy)
|
Metalen staven die in het beton worden aangebracht. Beton dat op deze wijze is versterkt, kan beter de erop uitgeoefende buig- en trekspanningen opnemen. De afzonderlijke staven van betonijzer noemde men in Q 83 'ijzers' ('ęjzǝrs'). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(beton)-' het lemma 'Beton'. [N 30, 51b]
II-9
|
30047 |
betonmolen |
betonmolen:
[beton]mø̄lǝ (L318b Tungelroy)
|
Toestel dat wordt gebruikt bij het aanmaken van met name grote hoeveelheden betonspecie. De betonmolen bestaat uit een peer- of cilindervormige mengtrommel met een nuttige inhoud van 50 tot 1000 liter die door een een elektromotor of een verbrandingsmotor wordt aangedreven. In de mengtrommel zijn schoepen aangebracht die tijdens het ronddraaien van de trommel de betonspecie mengen. Boven de molen is een waterreservoir geplaatst waaruit de vereiste hoeveelheid water automatisch aan het mengsel wordt toegevoegd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(beton)-' het lemma 'Beton'. [N 30, 50; monogr.]
II-9
|
30040 |
betonzand |
betongrind:
bǝtǫngrent (L318b Tungelroy),
betonkiezel:
bǝtonkēzǝl (L318b Tungelroy
[(meervoud: bǝtonkēzǝlǝ)]
),
kiezel:
kēzǝl (L318b Tungelroy)
|
Grove, kiezelachtige zandsoort die wordt gebruikt bij de bereiding van beton. 'Maaszand' was volgens de invuller uit L 316 een grove zandsoort. Zie ook het lemma 'Metselzand'. [N 30, 48]
II-9
|
21516 |
betrappen |
attraperen (<fr.):
attrappere (L318b Tungelroy),
traperen (<fr.):
trappere (L318b Tungelroy)
|
een dief bij het stelen verrassen [betrappen, attraperen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25106 |
betrekken (lucht) |
berouwen:
berouwe (L318b Tungelroy),
dringen:
dringe (L318b Tungelroy),
overlopen:
(euverleep-euverlaupe). Vb. de locht euverluiptj (het betrekt...).
euverlaúpe (L318b Tungelroy),
overtrekken:
de locht euvertréktj (L318b Tungelroy),
zich gaan overtrekken:
de locht geit zich toetrékke (L318b Tungelroy),
zich toetrekken:
de locht trèktj zich toe (L318b Tungelroy)
|
betrekken van de lucht || dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)] || eerst helder zijn, maar daarna dreigen te gaan regenen, gezegd van het weer [zich berouwen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18157 |
betten van een wonde |
baden:
beije (L318b Tungelroy),
betten:
bette (L318b Tungelroy),
lessen:
lesse (L318b Tungelroy),
lésse (L318b Tungelroy)
|
lessen: Een wonde betten (lessen, betten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23042 |
beugelbaan |
beugelbaan:
beugelbaan (L318b Tungelroy)
|
Beugelbaan, met lemen vloer van ca. 10 x 5 m, omgeven door ca. 80 cm hoge houten schutting.
III-3-2
|
23043 |
beugelbaan add. |
schermen (mv.):
sjerreme (L318b Tungelroy)
|
Pinaken schutting om de beugelbaan.
III-3-2
|