29772 |
aangooien |
opdragen:
ǫp˱drāgǝ (L318b Tungelroy)
|
Het opgooien van stro of riet door de helper van de dekker. [N F, 43]
II-9
|
19975 |
aanhitsen |
hitsen:
hitse (L318b Tungelroy)
|
Hoe noemt u een hond kwaad maken, aanhitsen (hitsen, hissen, opkiezen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
17926 |
aanhoudend bepoetelen |
handvollen:
hampele (L318b Tungelroy),
hāmpele (L318b Tungelroy),
hâmpele (L318b Tungelroy)
|
aanhoudend in de handen nemen [haffele, verhandvollen] [N 10 (1961)] || met de handen bezig zijn
III-1-2
|
18883 |
aanhoudend klagen |
permenteren:
permentere (L318b Tungelroy)
|
aanhoudend morren en klagen [neuriën] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25243 |
aanhoudend regenen |
knoeien:
knoeie (L318b Tungelroy),
knoeje (L318b Tungelroy)
|
voortdurend regenen [knoeien] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21847 |
aanhoudend vragen |
bannen:
vgl. Tungelroy Wb. (pag. 235): banne, bedelen, schooien, zeuren om iets te krijgen.
banne (L318b Tungelroy),
bedelen:
baedele (L318b Tungelroy),
benderen:
vgl. Tungelroy Wb. (pag. 235): bêndere, bedelen, schooien, zeuren om iets te krijgen.
bendere (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
lamenteren (<fr.):
lammetere (L318b Tungelroy),
zaniken:
zanike (L318b Tungelroy)
|
aanhoudend vragen om iets te krijgen [kutten] [N 87 (1981)] || alsmaardoor blijven vragen [maren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
34182 |
aanmelken |
aanmelken:
ānmɛlkǝ (L318b Tungelroy),
stropen:
strø̄i̯pǝ (L318b Tungelroy)
|
Het maken van de eerste melkbewegingen bij een vaars die pas gekalfd heeft, gezegd van de boer. [N 3A, 61]
I-11
|
19672 |
aanrecht |
stortbank:
stoͅrt˂ba.ŋk (L318b Tungelroy)
|
eenvoudige hardstenen aanrecht bij pomp
III-2-1
|
25096 |
aanrijgen |
rijgen:
riege (L318b Tungelroy)
|
tot een snoer verenigen [ritsen, resemen, rijgen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18887 |
aanstaan |
gaden:
gaaie (L318b Tungelroy),
gaaje (L318b Tungelroy),
zich gaaje (L318b Tungelroy)
|
behagen, bevallen, aangenaam zijn [gaden, gaaien, aanstaan] [N 85 (1981)] || bevallen
III-1-4
|