19786 |
planten water geven |
gieten:
geete (L318b Tungelroy),
gētə (L318b Tungelroy)
|
de planten gieten [N 71 (1975)] || Hoe noemt u: het geven van water aan de planten (gieten?) [N 73 (1975)]
III-2-1
|
24627 |
plantenstek |
loot:
WLD
loot (L318b Tungelroy),
stek:
WLD
stek (L318b Tungelroy)
|
Afgesneden takje dat men in de grond zet om er een nieuwe plant uit te laten groeien (stek, poot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
26728 |
plas of meertje midden in de hei |
kuil:
kul (L318b Tungelroy),
ven:
ven (L318b Tungelroy)
|
N 27, 23a vroeg naar ''plas of meertje midden in de hei''; I, 19 vroeg naar ''plassen, gevormd na afgraving van de turf''; 11, 10 vroeg naar ''watergat, veenkuil'' en II, 11 naar een ''plas, vooral een halfdichtgegroeide veenplas''. Al deze vragen zijn in dit lemma versmolten. [N 27, 23a; I, 19; II, 10; II, 11]
II-4
|
17912 |
plassen (met water) |
knoeien:
knoejə (L318b Tungelroy)
|
knoeien met water, in t water plassen [klosse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24667 |
plataan |
plataan:
WLD
plataan (L318b Tungelroy)
|
De plataan; van deze boom schilfert de schors in plaen af waardoor de nieuwe geelgroene bast zichtbaar wordt; de boom heeft langgesteelde vruchten (plataan, plantaan, plom, plon, plen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33032 |
platliggen van graan |
ligt:
lektj (L318b Tungelroy)
|
Wanneer de halmen door wind en regen platgeslagen zijn en tegen de grond liggen, is dat lastig werken voor de zichter. Hier staan steeds de persoonsvormen van het werkwoord genoemd, waarbij als onderwerp moet gedacht worden: "het koren"; achter in het lemma staan enkele zelfstandige naamwoorden: "platgelegerd graan". Heel in de uitdrukking ''(het koren) ligt heel'' staat voor ''helemaal''. [N 15, 13; monogr.]
I-4
|
19810 |
platte buis |
trom:
trom (L318b Tungelroy),
trommel:
troməl (L318b Tungelroy)
|
trommelvormig verlengstuk van de kookplaat van een plattebuiskachel
III-2-1
|
29831 |
platte kant |
bovenkant:
bōvǝnkantj (L318b Tungelroy),
lange zijde:
laŋ zi (L318b Tungelroy),
ruwe metselkant:
ruwǝ mɛtsǝlkant (L318b Tungelroy)
|
De lange brede zijde van een metselsteen. Zie ook afb. 30. [N 31, 17a; N 98, 172; monogr.]
II-8
|
34637 |
platte kruiwagen |
grote kruikar:
grutǝ krukɛr (L318b Tungelroy),
langkruikar:
laŋkrukɛr (L318b Tungelroy)
|
De platte kruiwagen is een kruiwagen waarvan de bodem uit planken bestaat, die langs de berries op scheien genageld zijn. Op de berries, schuin boven het wiel, bevindt zich het hoofdbord. De bovenrand van het hoofdbord wordt met de bodem verbonden door vier scheien, waartegen eveneens planken genageld zijn. Het hoofdbord zelf wordt door twee schuinstaande stokjes gestut. Opzij kunnen twee zijwanden op de bodem aangebracht worden, zodat de kruiwagen een bak heeft. Zie ook Theuwissen (1969), pag. 69-71. Deze kruiwagen komt vooral voor in het Maasland. In het noorden van Belgisch Limburg, waar de scheienkruiwagen in gebuik is, vindt men geen platte kruiwagens. [N 18, 97b; N 18, add; N G, 51 + 52b; JG 1b; L 1a-m; L 1u, 139; L 16, 19a-b; A 42, 13c-d; monogr.]
I-13
|
19417 |
plattebuiskachel |
belgische stoof:
belze stoof (L318b Tungelroy),
brabantjesstoof:
broabentjes stoof (L318b Tungelroy),
plattebuis:
platte buis (L318b Tungelroy)
|
Lange kookkachel met langwerpige platte buis en zichtbare pot (boerenkachel, leuvense kachel, platte buis (kachel) [N 79 (1979)]
III-2-1
|