20578 |
pruttelen |
snurken:
snurke (L318b Tungelroy)
|
Hoe noemt U: Snurkende geluiden maken, gezegd van een pijp (smierken, lurken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20311 |
puber |
aankomeling:
aankomeling (L318b Tungelroy),
herfsthaan:
herfsthaan (L318b Tungelroy)
|
puber; iemand tussen 15 en 18 jaar, in de levensperiode waarin de geslachtsrijpheid optreedt en zichzelf ontwikkelt, tevens periode van geestelijke rijping [puber, aankomeling] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20651 |
pudding |
pudding:
pudding (L318b Tungelroy),
Syst. WBD
pudding (L318b Tungelroy)
|
Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18110 |
puistjes |
brobbels:
brobbels (L318b Tungelroy),
bròbbel (L318b Tungelroy),
bróbbels (L318b Tungelroy),
puisten:
poêst (L318b Tungelroy)
|
puist || puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18693 |
pullover |
pullover:
pulloover (L318b Tungelroy),
pullover (L318b Tungelroy),
vest:
vést (L318b Tungelroy)
|
pullover truivest met mouwen zonder knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21479 |
punaise |
punaise (fr.):
penais (L318b Tungelroy),
punaisetje (fr.):
penééske (L318b Tungelroy)
|
een klein metalen stiftje met grote platte kop voor het vastzetten van tekeningen etc. [tetske, punaise] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
tip:
tøp (L318b Tungelroy)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
25014 |
punt, stip |
punt:
puntj (L318b Tungelroy),
pūntj (L318b Tungelroy),
(pûntje-pûntje).
pûntj (L318b Tungelroy),
tikje:
tikske (L318b Tungelroy),
top:
(tupke-tuppe). Vb. wè hèbbe buënkes gezeidj op t tupke (we hebben lupine gezaaid op het "tupke"(bepaald puntje land in de "Wel").
tup (L318b Tungelroy),
toppeltje:
(tuppelkes). Vb. t tuppelke van zien naas (het puntje van zn neus).
tuppelke (L318b Tungelroy)
|
een zeer klein rond teken, een punt [stip, tikske] [N 91 (1982)] || punt, stip
III-4-4
|
29959 |
punthamertje |
tegelhamer:
tēgǝlhāmǝr (L318b Tungelroy)
|
Hamertje waarmee men gaatjes in een tegel kan slaan. De kop van het hamertje heeft daartoe doorgaans een kegelvormig, spits toelopend uiteinde. In Q 98 werd voor het maken van gaatjes in een tegel een 'boortje' ('bø̄rkǝ') gebruikt. [N 32, 42c]
II-9
|
18615 |
puntmuts |
puntmuts:
puntjmöts (L318b Tungelroy),
puntmuts (L318b Tungelroy)
|
puntmuts, hoofdkapje dat van achteren spits toeloopt [N 25 (1964)]
III-1-3
|