30179 |
regels |
regels:
regǝls (L318b Tungelroy)
|
De horizontale balkjes die tussen de stijlen bevestigd worden. Zie ook afb. 47. De horizontale balk die de hele muurbreedte overspande, werd in Q 97 de 'kettingbalk' ('kęteŋbalǝk') genoemd. De balken werden met behulp van een pen/gat-verbinding aan elkaar bevestigd. De pen noemde men 'kijl' ('kīl'), het aan elkaar bevestigen van de balken 'angen' ('aŋǝ'). Bij de bovengenoemde houtverbinding bedroeg de doorsnede van het gat altijd het derde deel van de totale breedte van de balk. [N 4A, 52b; N 31, 45 add.; monogr.; div.; Vld]
II-9
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
rengel (L318b Tungelroy),
réngel (L318b Tungelroy),
(rèngelke).
rèngel (L318b Tungelroy)
|
regen || regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25181 |
regenboog |
regenboog:
rengelboog (L318b Tungelroy),
réngelboog (L318b Tungelroy),
(rèngelbeug).
rèngelboog (L318b Tungelroy),
regenteken:
rengelteiken (L318b Tungelroy),
weerteken:
lett. weerteken: bijv. regenboog, weerlicht e.d. (waerteikes).
waerteike (L318b Tungelroy)
|
regenboog || regenboog [weerteken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25238 |
regenbuitje |
bijs:
bies (L318b Tungelroy),
Nb. Een ander woord voor regenbui = réngel.
bīēs (L318b Tungelroy)
|
licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25183 |
regenen (alg.) |
regenen:
rengelen (L318b Tungelroy),
réngele (L318b Tungelroy),
(rèngeldje-gerèngeldj). Vb. - kiêk ns waatj doa rèngeltj! (kijk eens hoe het daar regent!). - rèngel voor acht oore zel zêldje doore! (regen voor acht uur is zelden van lange duur! - as de zeevekrieëmer kûmtj, dan kûmtjer rèngel (als de zevenkoopman (handelaar in meelzeven) voorbij komt, dan krijgen we regen). - t rèngeltj oaj wiêver mèt stroôntj ònger e kloompe! (het regent dat het giet!). - t rèngeltj net aan! (het regent behoorlijk). - ich goân al rèngelut stroôntj! (ik ga al regent het stront!). - t ès slecht waer veur kwakkerte! (lett. het is slecht weer voor kikkers; het regent dat het giet!). - t kân good det t ei biêzke rèngeltj! (ik verwacht een regenbuitje!).
rèngele (L318b Tungelroy)
|
regenen || regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18554 |
regenjas |
regenjas:
rèngeljas (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
réngeljas (L318b Tungelroy),
vrouluui réngeljas (L318b Tungelroy)
|
damesregenmantel [N 23 (1964)] || regenjas [rusjer, ploensent] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18712 |
regenpijpen |
pijpen:
piepe (L318b Tungelroy),
regenpijpen:
rééngelpiepe (L318b Tungelroy)
|
regenbroek die uit twee delen bestaat [piepe, reegenpiepe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24308 |
regenworm |
pierik:
pirk (L318b Tungelroy),
pirrek (L318b Tungelroy),
prik (L318b Tungelroy),
WLD
peerik (L318b Tungelroy),
pirk (L318b Tungelroy),
worm:
worm (L318b Tungelroy),
WLD
wórm (L318b Tungelroy)
|
pier || regenworm [DC 40 (1965)] || regenworm, aardwom, bekende paarskleurige worm die bij spitten en ploeten of bij regen voor de dag komt [pier, pieroas, piering, pierewörm, dauwworm] [N 26 (1964)] || worm in het algemeen [pier, piering, pierik] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17904 |
reiken naar |
pakken naar:
nao get pakke (L318b Tungelroy),
reiken naar:
reike (L318b Tungelroy)
|
reiken, met de handen naar iets reiken [iest beraome] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21195 |
reis |
reis:
reis (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
het gaan van een plaats naar een andere, meestal met een of ander vervoermiddel (reis) [N 90 (1982)]
III-3-1
|