33487 |
rode renet, sterappel |
binnenroodje:
geen sterappel
binneruëtje (L318b Tungelroy)
|
bellefleur
I-7
|
21733 |
roede |
molenroede:
mø̄lǝrōj (L318b Tungelroy),
pezerik:
pēsdǝrek (L318b Tungelroy),
roe(de):
roej (L318b Tungelroy),
roede:
rōj (L318b Tungelroy)
|
een aantal takjes tot een bosje bij elkaar gebonden als strafwerktuig [roe, gips, gisp, roei] [N 90 (1982)] || Elk van de twee zware houten of ijzeren balken die kruislings door de askop gaan. De roeden vormen het lichaam van de vier molenwieken, waarop de hekwerken zijn bevestigd. Zij zitten vastgespied in de kop van de molenas. Een houten roede bestaat uit drie delen: het middenstuk, dat door de askop steekt (de borst) en daarop bevestigd de twee eigenlijke roeden of einden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1a; N O, 6b; Sche 30; monogr.; Vld] || Mannelijk geslachtsdeel. [N 76, 14; monogr.]
I-12, II-3, III-3-1
|
25314 |
roede, maat van 14 m2 |
roede:
roej (L318b Tungelroy)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 14 vierkante meter [roede] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21183 |
roeien |
roeien:
roeje (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
door middel van roeiriemen een vaartuig voortbewegen [roeien, riemen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21184 |
roeispaan |
roeispaan:
roejspa͂-n (L318b Tungelroy)
|
het gereedschap om een vaartuig voort te roeien [riem, roeiriem, roeispaan, spaan] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24235 |
roek |
roek:
roek (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
Hoe heet de roek? [DC 06 (1938)] || roek (46 bekende vogel; zwart met paarsige glans; kale rand boven aan de snavel; broedt in kolonies; leeft in troepen; roep [kao-kao-kao], [waaak] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
eend:
ē̜ntj (L318b Tungelroy)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|
34530 |
roep- en lokwoord voor de haan |
tiet:
tiǝt (L318b Tungelroy)
|
In vraag 2a van de "Amsterdamse" lijst 6 werd specifiek gevraagd naar "lok- of roepnaam voor de haan". Een groot aantal informanten zegt geen onderscheid te maken bij het roepen of lokken van haan, hen of kuiken. De antwoorden die specifiek werden gegeven voor lok- of roepnaam voor de haan zijn in dit lemma opgenomen. [A 6, 2a]
I-12
|
34553 |
roep- en lokwoord voor de jonge gans |
jonge gans:
joŋ gǭs (L318b Tungelroy)
|
[VC 14, 2q (r]
I-12
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
hen:
hen (L318b Tungelroy),
tiet, tiet:
tit, tit (L318b Tungelroy),
tiet, tiet, tiet:
tit, tit, tit (L318b Tungelroy),
tietetje, tietetje:
titǝkǝ, titǝkǝ (L318b Tungelroy)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|