33307 |
schoffelmachine |
schoffelmachine:
šufǝlmǝšin (L318b Tungelroy)
|
Eenvoudig duwgereedschap dat eruit ziet als een kruiwagen en bestaat uit een (of meer) schoffelijzer(s) aan een wiel, waaraan twee duwburries zitten en waarmee tussen rijen planten wordt gewied. [N 18, 47; N J, 8a; monogr.; add. uit N 18, 51]
I-5
|
24902 |
schoft, kwart van een werkdag |
schoft:
əjoft (L318b Tungelroy)
|
een vierde deel van een werkdag [schoft, schof, poos] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33970 |
schoftriem |
nekriem:
nɛkrēm (L318b Tungelroy)
|
Leren band van het borsttuig die over de schoft van het paard heen loopt. [N 13, 53]
I-10
|
33977 |
schoftzadel |
zadel:
zāl (L318b Tungelroy)
|
Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.]
I-10
|
34629 |
schokken |
stoten:
stuǝtǝ (L318b Tungelroy),
stūtǝ (L318b Tungelroy)
|
Gezegd van een kar of wagen. [N 17, 97]
I-13
|
17964 |
schokschouderen |
de schouders ophalen:
de sjouwers óphaole (L318b Tungelroy),
de schouders optrekken:
sjouwers optrékke (L318b Tungelroy)
|
schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20649 |
schol |
schol:
sjol (L318b Tungelroy)
|
Hoe noemt u de schol: een platvis die tot 70cm lang kan worden. Hij heeft een rij benige uitsteeksels tussen het oog en de nabije borstvin. Op het lichaam komen mooie oranje vlekken op een grijsbruine ondergrond voor (plaat, pladijs, schol, schar) [N 83 (1981)]
III-2-3
|
22371 |
schommel |
jok:
joek (L318b Tungelroy),
jok(-əl) (L318b Tungelroy),
suur: België (- Bocholt en Lozen), Gastel.
juk (L318b Tungelroy),
vroeger gebruikelijker
joek (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
zwok:
zwoek (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy)
|
Het speeltuig bestaande uit een tussen twee neerhangende touwen bevestigde plank, waarop men door zich af te zetten heen en weer zweeft [schommel, touter, stuur, rui, boeis]. [N 88 (1982)] || Hoe noemt men het hier afgebeelde kinderspeelgoed, bestaande uit een touw dat, aan een balk of een boom tak gebonden, in een bocht naar beneden hangt, waarin kinderen graag heen en weer zweven? [DC 19 (1951)] || Schommel. || Soms is in de bocht van het touw een plankje of een bak bevestigd, waarop of waarin het kind zit. Noemt men deze vorm van het speelgoed misschien met een andere naam als de onder a getekende? [DC 19 (1951)]
III-3-2
|
22372 |
schommelen |
jokken:
joeke (L318b Tungelroy),
zwokken:
zwoeke (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
Schommelen. || Zich op een schommel heen en weer bewegen [ruien, touteren, sturen, knijen, koggen, boeizen, rijtakken, rijrepen, toetouteren, takkenijen, hoeierzen, beizen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
30482 |
schoof |
schoof:
šǫwf (L318b Tungelroy)
|
Schoof dekstro die geschud is. Het schudden wordt vooral gedaan om onkruid en gebroken halmen uit het stro te verwijderen. Zie ook het lemma 'Strowalm' in wld I.4, pag. 122 ev. [N F, 2]
II-9
|