22477 |
sjoelen |
sjoelen:
sjoele (L318b Tungelroy)
|
Het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slaaj (L318b Tungelroy)
|
Hoe noemt u: sla in het algemeen [N 71 (1975)]
I-7
|
17870 |
slaan |
houwen:
houwe (L318b Tungelroy),
slaan:
sloan (L318b Tungelroy),
sloan dig om dien oëëre (L318b Tungelroy),
sloân (L318b Tungelroy)
|
ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
17744 |
slaap |
slaap:
slaop (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24818 |
slaapbol |
slaapkop:
slaopkop (L318b Tungelroy)
|
Papaver somniferum L. [DC 48 (1973)]
III-4-3
|
19762 |
slaapkamer |
slaapkamer:
šlōͅ.pkāmər (L318b Tungelroy)
|
slaapkamer
III-2-1
|
18596 |
slaapmuts |
slaapmuts:
slaopmöts (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
sloâpmöts (L318b Tungelroy)
|
slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)] || slaapmuts, borreltje voor het slapengaan
III-1-3
|
33390 |
slaapplaats van de knecht bij het vee |
paardsstalkamertje:
pērtsstalkēmǝrkǝ (L318b Tungelroy)
|
De ruimte in de paarde- of, zij het minder gebruikelijk, koestal waar de knecht slaapt. Een aantal benamingen betreffen meer het bed van de knecht dan de ruimte waar dat bed staat. Enkele benamingen verwijzen naar een hoger gelegen ruimte of naar de zolder boven de paarde- of koestal waar de knecht dan slaapt. [N 5A, 13b, 34e, en 59f; A 7, 32; R 3, 59; monogr.]
I-6
|
20303 |
slabbetje, spuugdoekje |
befje:
béfke (L318b Tungelroy),
kindsdoek:
kindsdook (L318b Tungelroy),
zeverlapje:
zeiverlepke (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy)
|
doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || slabbetje || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-2-2
|
25419 |
slachtbijl |
bijl:
bil (L318b Tungelroy)
|
Een bijl die gebruikt wordt voor het verwijderen van de runderhorens, runderkop, runderhoeven en runderpoten. Voor de mes-opgaven wat betreft het voorwerp waarmee men voornoemde handelingen verricht, zie men het lemma ''mes''. Zie afb. 9. [N 28, 43; N 28, 45; N 28, 47; N 28, 49; monogr.]
II-1
|