32750 |
spade, spitschop |
schup:
šø̜p (L318b Tungelroy),
spade:
spāi̯ (L318b Tungelroy)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
25273 |
span, maat tussen duim en pink |
span:
ei span hoeëg (L318b Tungelroy),
(spenke-spân).
span (L318b Tungelroy),
span is afstand tussen duim en pink
ei span lânk (L318b Tungelroy)
|
span hoog || span lang || span, afstand tussen duim en pink
III-4-4
|
31765 |
spanlat van de spanzaag |
spanstek:
spanstɛk (L318b Tungelroy)
|
Latje waarmee het spantouw aangedraaid wordt om de zaag op te spannen. Om te voorkomen dat het touw ontspant, zet men het latje vast achter de spanregel. Zie ook afb. 18. [N 53, 8b; N I, 1b; monogr.]
II-12
|
33743 |
spanstokje |
draaipaaltje:
dręjpōlkǝ (L318b Tungelroy)
|
Stok of paaltje in de afrasteringsdraad waarmee men die draad spant. [N 14, 65]
I-8
|
30208 |
spantbeen |
scheer:
šīr (L318b Tungelroy),
spant:
spa.ntj (L318b Tungelroy)
|
Elk van de twee schuin oplopende balken van een kapgebint die in de nok samenkomen en aan de onderzijde rusten op de muurbalk. Op de spantbenen worden de gordingen aangebracht. Zie ook afb. 49e. [N 54, 158; monogr.; div.]
II-9
|
31764 |
spantouw van de spanzaag |
spantouw:
spantǫw (L318b Tungelroy)
|
Het touw aan de bovenzijde van het spanzaagraam waarmee de spanzaagarmen en het zaagblad worden opgespannen. Zie ook afb. 18. [N 53, 8a; N I, 1a; monogr.]
II-12
|
31760 |
spanzaag |
brandhoutzeeg:
brantjhǫwt˲zɛ̄x (L318b Tungelroy),
knabbenzeeg:
knabǝzɛ̄x (L318b Tungelroy),
spanzeeg:
spanzɛ̄x (L318b Tungelroy)
|
Handzaag, bestaande uit een houten raam waarin het zaagblad kan worden opgespannen. Zie ook afb. 18. Er bestaan diverse uitvoeringen van dit werktuig die voor verschillende werkzaamheden worden gebruikt. Zie ook de lemmata ɛschulpzaagɛ, ɛpenzaagɛ en ɛdraaizaag, keerzaagɛ. De spanzaag bestaat uit een horizontale lat, de spanregel, waarbij aan de uiteinden twee verticale, beweegbare latten zijn bevestigd. Het zaagblad wordt aan de onderzijde van deze twee latten met behulp van twee knoppen vastgezet. Om het zaagblad te spannen wordt er rond de bovenzijde van de twee latten een touw gelegd, dat met behulp van een spanstokje wordt strakgedraaid. Als het touw, en dus ook het zaagblad, de vereiste spanning hebben, wordt het spanstokje achter de spanregel vastgezet. In het zaagblad van de kortzeeg (kǫrt˲zē̜x), die in Neeritter (L 321) door de wagenmaker werd gebruikt, ontbrak om de drie tanden één tand. Op deze wijze kon het zaagmeel tijdens het zagen beter uit de zaagsnede verwijderd worden.' [N 47, 13a-b; N 53, 1b; N 53, 6a; N 53, 8; N I, 1; N 18, 128 add.; monogr.]
II-12
|
24618 |
spar |
green:
WLD
grein (L318b Tungelroy),
spar:
spar (L318b Tungelroy)
|
De spar (i.h.b. de fijnspar, zilverspar) (spar, mast). [N 82 (1981)] || spar
III-4-3
|
21895 |
sparen |
potten:
potte (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
sparen:
spare (L318b Tungelroy)
|
bewaren, niets opmaken, om zijn bezit te vergroten [sparen, muiken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17963 |
spartelen |
spartelen:
spertele (L318b Tungelroy)
|
spartelen
III-1-2
|