e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sport van een stoel ronde sproot: rond  rondjə sprōt (Tungelroy), sproot: sprōt (Tungelroy), vierkante sproot: vierkant  vērkantjə sprōt (Tungelroy) ronde of vierkante latten, die soms de poten van een stoel aan de onderzijde verbinden [DC 19 (1951)] || sport van stoel III-2-1
spotnaam voor hoge hoed hondskooi: handjskoej (Tungelroy), hòndjskoej (Tungelroy), stoofpijp: stoofpiep (Tungelroy, ... ) hoed, hoge ~: spotbemaningen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] III-2-2
spotten schampen: sjâmpe (Tungelroy), spotten: spotte (Tungelroy, ... ) de spot drijven met [spotten, spreeuwen, truten, zwanzen] [N 85 (1981)] || schimpen, spotten III-1-4, III-3-1
spotvogel spotmus: spotmös (Tungelroy, ... ) spotvogel || spotvogel (13,5 licht gekleurd, oranje binnensnavel; vaak in boomgaarden en grote tuinen, niet in bossen; nestje lijkt op dat van een vink [003]; roep hard [tetteruuïe]; drukke zang [N 09 (1961)] III-4-1
spouw spouw: spǫw (Tungelroy) De luchtruimte tussen de beide delen van een spouwmuur. [N 31, 35d; monogr.] II-9
spouwanker spouwanker: [spouw]aŋkǝr (Tungelroy), spouwhaak: [spouw]hǭk (Tungelroy  [(id)]  ) Haak van messing of gegalvaniseerd ijzer die de binnen- en de buitenspouwmuur met elkaar verbindt. In L 210 werd om de zeven steenlagen een spouwanker bevestigd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(spouw)-' het lemma 'Spouw'. [N 31, 35e; monogr.] II-9
spouwlat spouwlat: [spouw]lat (Tungelroy), steunlat: stø̄nlat (Tungelroy) Lat die tegen de muurzijde van de stijl wordt geslagen en in de spouw past. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(spouw)-' het lemma 'Spouw'. [N 55, 15; N 32, 11b; monogr.] II-9
spouwmuur spouw: spǫw (Tungelroy) Muur die bestaat uit twee evenwijdige, door een smalle luchtruimte van elkaar gescheiden muurdelen. De spouw dient om het inwendige van een huis tegen temperatuursveranderingen en tegen vocht te beschermen. Ter ventilering van de spouw brengt men in de muur op regelmatige afstanden roosters aan. Een spouwmuur kan bestaan uit twee halfsteensmuren of een steensmuur en een halfsteensmuur. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 35a; monogr.] II-9
spreeuw spreeuw: sprieëw (Tungelroy, ... ), sprĭĕuw (Tungelroy), sprîêf (Tungelroy) Hoe heet de spreeuw? [DC 06 (1938)] || spreeuw || spreeuw (21,5 overal talrijke bekende soort; wel eens verward met merel [018]; in voorjaar paars glanzend-zwart en gele bek; rest van het jaar witgespikkeld bruin; altijd druk en in troepen; broedt in allerlei gaten; overal voorkomend [N 09 (1961)] III-4-1
spreilaag spreilaag: spręjlǭx (Tungelroy), spreiriet: spręjrēt (Tungelroy), spreistrooi: spręjstruj (Tungelroy) De eerste laag riet of stro die over het hele dak wordt uitgespreid om te dienen als dekbodem. [N F, 33a] II-9