19707 |
sport van een stoel |
ronde sproot:
rond
rondjə sprōt (L318b Tungelroy),
sproot:
sprōt (L318b Tungelroy),
vierkante sproot:
vierkant
vērkantjə sprōt (L318b Tungelroy)
|
ronde of vierkante latten, die soms de poten van een stoel aan de onderzijde verbinden [DC 19 (1951)] || sport van stoel
III-2-1
|
20449 |
spotnaam voor hoge hoed |
hondskooi:
handjskoej (L318b Tungelroy),
hòndjskoej (L318b Tungelroy),
stoofpijp:
stoofpiep (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
hoed, hoge ~: spotbemaningen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
19359 |
spotten |
schampen:
sjâmpe (L318b Tungelroy),
spotten:
spotte (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
de spot drijven met [spotten, spreeuwen, truten, zwanzen] [N 85 (1981)] || schimpen, spotten
III-1-4, III-3-1
|
24248 |
spotvogel |
spotmus:
spotmös (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
spotvogel || spotvogel (13,5 licht gekleurd, oranje binnensnavel; vaak in boomgaarden en grote tuinen, niet in bossen; nestje lijkt op dat van een vink [003]; roep hard [tetteruuïe]; drukke zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
30098 |
spouw |
spouw:
spǫw (L318b Tungelroy)
|
De luchtruimte tussen de beide delen van een spouwmuur. [N 31, 35d; monogr.]
II-9
|
30099 |
spouwanker |
spouwanker:
[spouw]aŋkǝr (L318b Tungelroy),
spouwhaak:
[spouw]hǭk (L318b Tungelroy
[(id)]
)
|
Haak van messing of gegalvaniseerd ijzer die de binnen- en de buitenspouwmuur met elkaar verbindt. In L 210 werd om de zeven steenlagen een spouwanker bevestigd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(spouw)-' het lemma 'Spouw'. [N 31, 35e; monogr.]
II-9
|
30257 |
spouwlat |
spouwlat:
[spouw]lat (L318b Tungelroy),
steunlat:
stø̄nlat (L318b Tungelroy)
|
Lat die tegen de muurzijde van de stijl wordt geslagen en in de spouw past. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(spouw)-' het lemma 'Spouw'. [N 55, 15; N 32, 11b; monogr.]
II-9
|
30097 |
spouwmuur |
spouw:
spǫw (L318b Tungelroy)
|
Muur die bestaat uit twee evenwijdige, door een smalle luchtruimte van elkaar gescheiden muurdelen. De spouw dient om het inwendige van een huis tegen temperatuursveranderingen en tegen vocht te beschermen. Ter ventilering van de spouw brengt men in de muur op regelmatige afstanden roosters aan. Een spouwmuur kan bestaan uit twee halfsteensmuren of een steensmuur en een halfsteensmuur. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 35a; monogr.]
II-9
|
24249 |
spreeuw |
spreeuw:
sprieëw (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
sprĭĕuw (L318b Tungelroy),
sprîêf (L318b Tungelroy)
|
Hoe heet de spreeuw? [DC 06 (1938)] || spreeuw || spreeuw (21,5 overal talrijke bekende soort; wel eens verward met merel [018]; in voorjaar paars glanzend-zwart en gele bek; rest van het jaar witgespikkeld bruin; altijd druk en in troepen; broedt in allerlei gaten; overal voorkomend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
30507 |
spreilaag |
spreilaag:
spręjlǭx (L318b Tungelroy),
spreiriet:
spręjrēt (L318b Tungelroy),
spreistrooi:
spręjstruj (L318b Tungelroy)
|
De eerste laag riet of stro die over het hele dak wordt uitgespreid om te dienen als dekbodem. [N F, 33a]
II-9
|