18776 |
streng |
streng:
streng (L318b Tungelroy)
|
niet toegevend, weinig vrijheid veroorlovend, stipt oordelend volgens wet of voorschrift [strak, streng, hard] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18777 |
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] |
kluwen:
kluwe (opgedraaid) (L318b Tungelroy),
streen:
streen (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
Aantal te samen gedraaide of gewonden bundel draden waarin garen in de handel komt (streng, streen, kluit) [N 79 (1979)]
III-1-3
|
33971 |
strengbeugels |
schakels:
šākǝls (L318b Tungelroy)
|
Beugels die de strengen met het haam of het borsttuig verbinden. Als deze verbinding uit haken bestaat, spreekt men van strenghaken (zie lemma Strenghaken). Een aantal informanten maakt in de benaming voor dit verbindingsstuk echter geen onderscheid tussen haken en beugels. De benamingen die voor haken én beugels in het algemeen zijn opgegeven, werden hier voorop geplaatst. [N 13, 59a]
I-10
|
29140 |
strengen |
hachten:
haxtǝ (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
klingen:
kleŋǝ (L318b Tungelroy),
strengen:
strengen (L318b Tungelroy)
|
Aanvulling van het lemma strengen in wld I.10: kettingen of touwen waarmee een paard de kar of wagen trekt. [N 17, 26; N 5A II, 59c; monogr.] || Kettingen of touwen waarmee een paard de kar of wagen trekt. Het ene uiteinde ervan zit aan de trekhaken van het haam of van het borsttuig vast, het andere aan de voorste schei of aan een haak in de berrie van de kar of wagen. De benamingen voor strengen die uit touw vervaardigd zijn, werden achteraan geplaatst. Bij het woordtype strengen is niet altijd mogelijk uit te maken of de opgegeven dialectvariant enkelvoud of meervoud is. Het lemma Veldstrengen, dat zijn strengen waarmee een paard een akkerwerktuig voorttrekt, is al eerder behandeld in WLD I, afl. 2, p. 178. [JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; N 13, 57, 58a en 58b]
I-10, I-13
|
33972 |
strenghaken |
haken:
hø̄k (L318b Tungelroy)
|
Haken die de strengen met het haam of het borsttuig verbinden. Zie ook opmerking onder het lemma Strengbeugels. [N 13, 59b]
I-10
|
25599 |
strepen maken op het deegbrood |
snijden:
sni-jǝ (L318b Tungelroy)
|
Met een mes of iets dergelijks strepen trekken op het deegbrood. Zie afb. 21. [N 29, 43; monogr.]
II-1
|
32649 |
strijkbord, riester |
riester:
rēstǝr (L318b Tungelroy)
|
Het strijkbord, riester of rooster is het op de ploegschaar volgend ijzeren (vroeger houten) blad, dat de grond die door kouter en schaar is losgesneden, omkeert en in de vorige voor schuift. Men zie ook de toelichting bij het lemma ploegschaar. [A 26, 6; Lu 4, 6; JG 1a + 1b; N 11, 31.I.a; N 11A, 85d + 87b + 88b + 89c; monogr.]
I-1
|
19442 |
strijkijzer |
ameren-ijzeren:
ōͅ.mərə-ī.sdərə (L318b Tungelroy),
strijkbout:
striekbout (L318b Tungelroy),
strijkijzer:
striekiezer (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
strijkijzer met houtskool verhit || Werktuig om linnengoed mee te strijken (strijkijzer, ijzer, strijkbout) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33126 |
stro binden |
binden:
benjǝ (L318b Tungelroy),
opbinden:
ǫp˱benjǝ (L318b Tungelroy)
|
Het uitgedorste stro wordt tot bussels samengebonden.Vergelijk ook het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). Opgaven van het type "bussels maken" zijn hier niet opgenomen; het zelfstandig naamwoord is in het lemma ''bussel uitgedorst stro'' (6.1.27) opgenomen. [N 14, 25 en 28; monogr.]
I-4
|
30504 |
stro schudden |
schudden:
šø̜dǝ (L318b Tungelroy),
stuiken:
stūkǝ (L318b Tungelroy
[(gelijk maken van de onderkant van de halmen)]
)
|
Het stro reinigen van ongerechtigheden. In Q 111 werd het stro gereinigd met behulp van een 'schoofreek' ('šǫwfrē̜k'). Dit was een houten balk, bezet met houten pinnen met een lengte van ongeveer 50 cm. Men trok de strobussel hier doorheen waardoor zij gereinigd werd van onkruid etc. Zie voor een afbeelding van dit werktuig wld I.4, pag. 111. [N F, 30]
II-9
|