19978 |
blaffen |
bellen:
beule (L318b Tungelroy),
blaffen:
blaffe (L318b Tungelroy)
|
blaffen || Hoe noemt u het gewone stemgeluid van een hond (blaffen, bassen, bletsen, basten) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
19458 |
blaker |
blaker:
bloaker (L318b Tungelroy),
blōͅkər (L318b Tungelroy)
|
blaker || Lage kandelaar met brede, platte voet en een handvat (blaker, lichtpannetje, flakkertje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24363 |
blankvoorn, voorn |
ruts:
ruts (L318b Tungelroy),
röts (L318b Tungelroy)
|
Hoe noemt u de voorn: een zoetwatervis met achter de borstvin twee buikvinnen die ter hoogte van de rugvin staan; de anaalvin staat ongeveer halfweg de eerste buikvin en de staartvin. De bek is betrekkelijk klein. Het lichaam is zijdelings samengedrukt en [N 83 (1981)] || voorn
III-4-2
|
23820 |
blasiuszegen |
sint-blasiuszengel:
sinte blasiuszengel (L318b Tungelroy)
|
De Blasiuszegen waarbij de priester twee kaarsen kruiselings vasthoudt. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
34405 |
blaten |
beuken:
bø̜̄kǝ (L318b Tungelroy),
bleken:
blē̜kǝ (L318b Tungelroy)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
25398 |
blauw slachten |
te vet:
tǝ vɛt (L318b Tungelroy)
|
Als de huid van het rund niet zorgvuldig wordt losgesneden, blijft er soms vet aan vastzitten, waardoor de blauwachtig gekleurde bovenlaag van het vlees dat op het rund blijft kleven, bloot komt te liggen. Omdat gevraagd was naar een uitdrukking voor dit "blauw slachten", komen er verschillende grammaticale categorieën voor in dit lemma. [N 28, 54]
II-1
|
24121 |
blauwborstje |
maanvogel:
Strous geeft het op voor"witgesternde blauwborst"en "roodgesternde blauwborst"; "vanwege de helderblauwe borst met een witte ster, die aan de maan doet denken bij een onbewolkte hemel"(!) + etym.aant.
maonvoogel (L318b Tungelroy)
|
blauwborst
III-4-1
|
24473 |
blauwe bosbes |
molsbeer:
molsbeer (L318b Tungelroy),
-
molsbeer (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
blauwe bosbes [DC 13 (1945)] || bosbes
III-4-3
|
33808 |
blauwe en bruine schimmel |
blauwe schimmel:
blǫu̯ǝ šømǝl (L318b Tungelroy)
|
De blauwe schimmel is overwegend blauw of grijsblauw, met zwarte manen. Bij de bruine schimmels zijn allerlei schakeringen mogelijk: lichtbruin, donkerbruin, goudbruin, kastanjebruin, roodbruin, zwartbruin of geappeld bruin. Sommige gelijken in kleur sterk op de vossen, maar onderscheiden zich van deze door hun zwarte manen, staart en poten. In principe worden alle paarden die bruine of rode dekharen, zwarte manen en staart hebben, beschreven als bruin. [N 8, 63b]
I-9
|
29612 |
blauwe klei |
blauwe leem:
blǫu̯wǝ lęi̯m (L318b Tungelroy),
wilde leem:
weldjǝ lęi̯m (L318b Tungelroy)
|
De blauwe klei in het algemeen en de klei die onder het veen zit in het bijzonder. [N 27, 19b; N 27, 44]
I-8
|