e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tafelgebed gebed voor het eten: gebed veur et aete (Tungelroy) Het tafelgebed vóór en na het eten. [N 96B (1989)] III-3-3
tafelmes mes: mes (Tungelroy, ... ) mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)] III-2-1
tafelpoot tafelpoot: tōͅfəlpūt (Tungelroy) tafelpoot [DC 49 (1974)] III-2-1
tak (alg.) boomtak: baumtak (Tungelroy), strobbel: stròbbele (Tungelroy), tak: tak (Tungelroy), tek (Tungelroy), WLD  tak (Tungelroy) (jonge) takken mv. [DC 41 (1966)] || dikke tak [DC 25 (1954)] || Een twee- of meerjarige twijg (tak, spil, tekker). [N 82 (1981)] || tak || takjes, losse — III-4-3
tak op ingezaaid land vreerijs: vrēris (Tungelroy), vreewis: vrēwes (Tungelroy) De tak, stok of bundel stro die men op de pas ingezaaide akkers plaatste om aan te geven dat deze niet betreden mochten worden door jagers en anderen. Voor streep, zie WNT s.v. in de betekenis "grensteken". [N M, 26; monogr.] I-4
tak van een geslacht familie: familie (Tungelroy) de tak van een geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)] III-2-2
takken (coll.) kroon: WLD  krōēn (Tungelroy) Alle takken samen (griend, kroon, gezwaai). [N 82 (1981)] III-4-3
takken krijgen takkelen: takkele (Tungelroy) vertakken III-4-3
takkenbos, bussel hout fascine (fr.): (= lange takkebos). steeds v. slaghout (= alle hout behalve naoldhout).  fecien (Tungelroy), krik: krik (Tungelroy, ... ), schans: (minder).  sjans (Tungelroy), slaghouten krik: (= hout wat een jaar of 4 gestaan heeft).  slaaghoute krik (Tungelroy) inventarisatie benamingen takkenbos, bussel takken en twijgen alnaargelang houtsoort of boslengte [N 27 (1965)] || takkenbos, bussel takken en twijgen [N 27 (1965)] I-7
taling wintertaling: wintjertaaling (Tungelroy), wintjertaling (Tungelroy), zomertaling: zomertaling (Tungelroy), zoomertaaling (Tungelroy) eend: wintertaling (36 klein; bruine kop met groene wangen; broedt hier ook; roep [kruu, kruu] [N 09 (1961)] || eend: zomertaling (38 klein; bruine kop met witte wenkbrauw; broedt minder hier; roep ratelend [N 09 (1961)] || wintertaling || zomertaling III-4-1