19378 |
trap |
trap:
trap (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy)
|
Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] || trap
III-2-1
|
19710 |
trapleer |
trapleder:
trapleier (L318b Tungelroy)
|
trapleer [DC 39 (1965)]
III-2-1
|
17958 |
trappelen |
trampelen:
traampele (L318b Tungelroy),
trampele (L318b Tungelroy),
trâmpele (L318b Tungelroy),
trappelen:
trappele (L318b Tungelroy)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || trappelen van pijn || Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33852 |
trappelende bewegingen maken |
dabben:
dabǝ (L318b Tungelroy)
|
Het paard tilt de poten hoog genoeg op, maar werpt ze niet vooruit; het blijft ter plaatse trappelen. [N 8, 70b en 71]
I-9
|
23282 |
trappist |
trappist:
trappist (L318b Tungelroy)
|
Een Trappist [Latrap]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19379 |
traproede |
roede:
roe (L318b Tungelroy),
rooi (L318b Tungelroy),
rooj (L318b Tungelroy),
stang:
stang (L318b Tungelroy)
|
Elk van de houten of metalen staven die een traploper op zijn plaaats houden (roe, lat) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
32619 |
trechter op de gierton |
zeiktrechter:
[zeik]trɛxtǝr (L318b Tungelroy)
|
In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19463 |
trede |
opstap:
opstap (L318b Tungelroy),
trap:
trap (L318b Tungelroy),
trede:
trēi̯ (L318b Tungelroy),
voet:
vōt (L318b Tungelroy),
wip:
wøp (L318b Tungelroy)
|
De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.] || Elk van de horizontale, schuin boven elkaar gelegen delen van een trap. Bij een eenvoudige trap bevindt zich tussen de treden een open ruimte, bij andere trappen een verticaal stootbord. De treden worden van voren rond of geprofileerd bewerkt en hebben doorgaans een dikte van 28 tot 45 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104a; N 79, 15; monogr.] || Het pedaal van een spinnewiel. Door het trappen op het pedaal met één of met beide voeten kan men het drijfwiel met behulp van de koppelstang doen draaien (Grothe, pag. 283-284). [N 34, B1; monogr.]
I-13, II-7, II-9
|
21161 |
trein |
trein:
trein (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33954 |
treiten |
haamleer:
hāmlē̜r (L318b Tungelroy)
|
Leren omwikkelingen van het haam, waaraan de trekhaken of -ogen bevestigd zijn. [N 13, 5]
I-10
|