32709 |
uiteenploegen |
afvaren:
ãf˲vãrǝ (L318b Tungelroy),
uitereenvaren:
utręi̯nvãrǝ (L318b Tungelroy)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
21827 |
uiten |
uiten:
oete (L318b Tungelroy)
|
uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
34189 |
uiterontsteking, mastitis |
uierontsteking:
yi̯ǝrontstē̜keŋ (L318b Tungelroy)
|
Door het feit dat de natte spenen (melk) een geschikte voedingsbodem vormen voor bacteriën en door de plaats van de uier (mest en vuil) is de kans op infectie groot. Streptococcen zijn de belangrijkste ziekteverwekkers. Bij een acute ontsteking is de uier gezwollen, pijnlijk en rood. De melk is meestal waterachtig en bevat vlokjes. Bij slepende gevallen vertoont de uier plaatstelijk knobbels en verhardingen. De melk ziet er meestal normaal uit (Berns, blz. 118). Zie ook wbd I.3, blz. 461. [N 52, 5a; A 48A, 10a; monogr.]
I-11
|
21443 |
uitgaan |
op de lappen gaan:
op de lappe (L318b Tungelroy),
op de zuip gaan:
(drinken).
op de zeup (L318b Tungelroy),
uitgaan:
oetgaon (L318b Tungelroy)
|
uitgaan, cafés bezoeken, aan de zwier gaan [lelijkeren, op de scheut gaan] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18573 |
uitgaanskleren |
goede kleren:
gooi kleijer (L318b Tungelroy),
uitgaanskleren:
oetgaonskleijer (L318b Tungelroy)
|
De kleren die men draagt als men uit gaat. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
25568 |
uitgedroogd |
te vast:
te vast (L318b Tungelroy)
|
Gezegd van slecht deeg. [N 29, 29c]
II-1
|
34169 |
uitgeteld zijn |
uitgedragen zijn:
(de koe is) ūtgǝdrāgǝ (L318b Tungelroy),
uitgeteld zijn:
(de koe is) ūtgǝtɛltj (L318b Tungelroy)
|
De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43]
I-11
|
26705 |
uitgeveende grond |
peel:
piǝl (L318b Tungelroy)
|
Grond of plek waaruit het veen is weggehaald. [N 27, 18c]
II-4
|
24996 |
uitgieten |
inschudden:
sjódde (in) (L318b Tungelroy),
uitschudden:
oetsjödde (L318b Tungelroy)
|
een vloeistof al gietende doen vloeien uit een kan, fles etc. [storten, plassen, klassen, schenken, uitgieten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17854 |
uitglijden |
uitschieten:
oetsjeete (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy)
|
uitglijden || uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)]
III-1-2
|