21386 |
uithoren |
uitheulen:
oetheule (L318b Tungelroy),
uithoren:
oethuure (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21786 |
uitleg |
uitleg:
oetlékg (L318b Tungelroy),
oētlek (L318b Tungelroy)
|
het verklaren, uitleggen [uitleg, bedied, bedietsel] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21391 |
uitleggen |
duiden:
duuje (L318b Tungelroy),
uitduiden:
oetduuje (L318b Tungelroy)
|
duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18311 |
uitneembaar frontje |
bandje:
Van bândj.
beintje (L318b Tungelroy),
befje:
befke (L318b Tungelroy),
plastron (fr.):
plastron (L318b Tungelroy)
|
frontje (halfhemdje met gesteven voorkant en knoopsgaatjes voor bevestiging van boord) || frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21452 |
uitnodigen |
noden:
nuje (L318b Tungelroy),
uitnoden:
oetnuuje (L318b Tungelroy)
|
iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
34187 |
uitpersen van de baarmoeder, prolapsus uteri |
het lijf uitdoen:
ǝt līf ūtdōn (L318b Tungelroy)
|
Het uitzakken van de baarmoeder veroorzaakt door de naweeën of door het gewicht van de vruchtvliezen. In tegenstelling tot een prolapsus vaginae doet zich de prolapsus uteri altijd voor na een baring. [N 52, 4; A 48A, 8; N 3A, 97; N 52, 30a; monogr.]
I-11
|
21445 |
uitschelden |
uitjouwen:
oetjoewe (L318b Tungelroy),
oetjouwe (L318b Tungelroy),
uitsliepen:
(met de vinger).
oetsliepe (L318b Tungelroy)
|
iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)]
III-3-1
|
34349 |
uitslag vertonend |
brandig:
brɛndjex (L318b Tungelroy),
brɛnjex (L318b Tungelroy)
|
Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b]
I-12
|
22343 |
uitsliepen |
uitsliepen:
utslīpə (L318b Tungelroy)
|
Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
utspanǝ (L318b Tungelroy)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|