34269 |
vee fokken |
fokken:
fokǝ (L318b Tungelroy),
fǫkǝ (L318b Tungelroy)
|
Het houden van vee met als doel de vermenigvuldiging van de dieren. Objecten als "vee" en "koeien" zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10b; monogr.]
I-11
|
34268 |
vee houden |
houden:
hǭi̯ǝ (L318b Tungelroy)
|
Het houden van vee in het algemeen. De opbjecten "vee", "beesten", "koeien" e.a. worden in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10a]
I-11
|
20503 |
veel drinken |
pimpelen:
pûmpelè (L318b Tungelroy),
zuipen:
zoepe (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
zoêpe (L318b Tungelroy),
zūpə (L318b Tungelroy)
|
drinken; Hoe noemt U: Veel en met graagte drinken (loeriën, leerzen) [N 80 (1980)] || pimpelen || zuipen [DC 35 (1963)] || zuipen, onmatig drinken [DC 38 (1964)]
III-2-3
|
21423 |
veel geld waard |
veel geld waard:
völ geldj wéérd (L318b Tungelroy)
|
veel geld waard: Die oude eikehouten kast is - - - [DC 39 (1965)]
III-3-1
|
21877 |
veel moeten betalen |
brokken:
brokke (L318b Tungelroy),
inbrokken:
inbrokke (L318b Tungelroy)
|
veel kosten hebben, veel moeten betalen [brokken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18547 |
veel te wijde broek |
flodderboks:
flodderboks (L318b Tungelroy),
flódderbóks (L318b Tungelroy)
|
broek, veel te wijde ~ [flodderboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20497 |
veelvraat |
gulzigaard:
gölzigerd (L318b Tungelroy),
slokmuil:
slòkmoel (L318b Tungelroy),
vreetzak:
vréétzak (L318b Tungelroy)
|
gulzigaard || slokop, gulzigaard || veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
26765 |
veenachtig, moerassig, laaggelegen land |
moer:
moer (L318b Tungelroy),
ven:
ven (L318b Tungelroy)
|
Naast de enquêtevragen I, 4 ("Hoe noemt men een moerassige wildernis met struikgewas en bomen?") en II, 9 ("Hoe noemt men veenachtig, moerassig land?") zijn in dit lemma ook verwerkt de opgaven van N 27, 20 (Hoe noemt men een moeras, de natte, weke grond zonder behoorlijke afwatering?") en monografische gegevens. Uit dergelijk moerasachtig, laaggelegen land wordt de tussenturf gewonnen. De opgaven suggereren wellicht dat in al de genoemde plaatsen tussenturf werd gestoken. Dat is zeker niet het geval geweest. De mogelijkheid tot het steken van deze turf was daar wel aanwezig. Vergelijk dit lemma met het lemma ''veen, moergrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond''. De bronnenopgave is daar echter anders. [I, 4; II, 9; N 27, 20; monogr.]
II-4
|
26703 |
veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond |
broekdeel:
brōkdęjl (L318b Tungelroy),
moer:
mōr (L318b Tungelroy),
moergrond:
mūrgrontj (L318b Tungelroy),
ruw ding:
ruw deŋk (L318b Tungelroy),
wild ding:
weltj deŋk (L318b Tungelroy)
|
Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39]
II-4
|
24944 |
veenlaag |
moerlaag:
moerlaog (L318b Tungelroy)
|
laag veen, tussen moer en zand [derring, moes] [N 81 (1980)]
III-4-4
|