21675 |
wbd: afzeggen |
ontdoen:
de koup ontdoon (L318b Tungelroy),
tenietdoen:
de koup te neet doon (L318b Tungelroy),
tot niks doen:
tot niks doon (L318b Tungelroy)
|
ongedaan, De koop ~ maken [de koop ontdoen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21683 |
wbd: in trek |
goed gaan:
goan good (L318b Tungelroy),
willig zijn:
willig (L318b Tungelroy)
|
Goed in de markt liggend, een goede prijs opbrengend [willig, b.v. de eieren zijn willig deze maand?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21662 |
wbd: katten |
laten zitten:
mèt loate zitte (L318b Tungelroy)
|
katten: Wat zegt men wanneer de koper de verkoper met zijn waar laat zitten, niet afhaalt wat hij gekocht heeft [katten? hij heeft gekat?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21677 |
wbd: staartgeld / verschil |
staartgeld:
stertgeldj (L318b Tungelroy)
|
verschil: Vraagt men aanvankelijk teveel geld voor wat men wil verkopen, dan moet men tenslotte vaak genoegen nemen met minder dan men eerst kon krijgen; hoe noemt men in zulk geval het verschil tussen wat men eerst kon krijgen en wat men tenslotte werkel [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21663 |
wbd: verkopen voor |
laten:
ze loate (L318b Tungelroy)
|
verlaten, Zegt men bij u: ik wil die geit voor zoveel geld wel ~ = voor die prijs wil ik ze wel verkopen [soelieje?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20542 |
wecken |
in glazen doen:
in glaze doon (L318b Tungelroy),
inmaken:
inmake (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
wecken:
wekke (L318b Tungelroy)
|
wecken; Hoe noemt U: Steriliseren van levensmiddelen in luchtdicht afgesloten flessen (wecken, inmaken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20435 |
weduwe |
weduwvrouw:
weeduuvrouw (L318b Tungelroy),
weef:
weef (L318b Tungelroy)
|
weduwe
III-2-2
|
20451 |
weduwnaar |
wedeman:
weedemân (L318b Tungelroy),
wedenaar:
weedenaar (L318b Tungelroy)
|
weduwnaar
III-2-2
|
25579 |
weegtoestel |
op het heilig oog:
op ǝt hęjlǝx ǫwx (L318b Tungelroy),
waagje:
wø̄xskǝ (L318b Tungelroy)
|
Het weegtoestel waarmee het deeg na het verdelen wordt gewogen. Vroeger gebruikte men wel een hangende balans, volgens de informant van L 377, maar deze moest verdwijnen, omdat ze niet geijkt kon worden. Zie afb. 19. [N 29, 33a; N 29, 32b; monogr.; N 29, 105e]
II-1
|
33821 |
week in de muil |
slee:
slī (L318b Tungelroy)
|
Gevoelig in de mond voor de druk van het gebit, vooral bij jonge paarden. [JG 1a; N 8, 64f]
I-9
|