24938 |
zavel, lichte klei |
suikerij:
sŏkerei (L318b Tungelroy),
zavel:
zavel (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy)
|
zand met klei, beekbezinking [zavel] [N 81 (1980)] || zand met kwarts, gele, bruine of grijze aarde [zavel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20164 |
zedelijk slecht meisje |
lel:
lel (L318b Tungelroy),
slet:
slet (L318b Tungelroy)
|
een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23614 |
zedenpreek |
zedenpreek:
zedepreek (L318b Tungelroy)
|
Een zedenpreek, vermanende zedenles, sermoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18972 |
zedig |
braaf:
braaf (L318b Tungelroy),
precies:
precies (L318b Tungelroy),
zedig:
zedig (L318b Tungelroy)
|
Zedig. [N 96D (1989)] || zich strikt houdend binnen de grenzen van het zedelijk geoorloofde [stil, zedig] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-3
|
23957 |
zedigheid |
zedigheid:
zedigheid (L318b Tungelroy)
|
Zedigheid. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19560 |
zeef |
zeef:
zeef (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
zēf (L318b Tungelroy)
|
zeef in het algemeen [N 20 (zj)] || zeef waarmee meel wordt gezeefd tot bloem
III-2-1
|
33142 |
zeef in de wanmolen |
krienselzeef:
krēnsǝlzēf (L318b Tungelroy)
|
De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
33225 |
zeef van de aardappelsorteermachine, algemeen |
zeef:
zēf (L318b Tungelroy)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor de zeef in de sorteermachine bijeen. Voor zover er (lexicaal onderscheiden) aparte benamingen zijn voor de specifieke zeven, zijn deze in de drie volgende lemmata verwerkt. Vaak is het meervoud opgegeven: de zeven van de sorteermachine. [N 12, 34d]
I-5
|
33590 |
zeekool |
eeuwig moes:
īēwigmoos (L318b Tungelroy),
WLD
īēwig moos (L318b Tungelroy),
paddenbladeren:
peddeblaajer (L318b Tungelroy)
|
De overblijvende plan met dikke knoestige wortelstok en talrijke uitlopers waaruit hier en daar stengels opstijgen; de bladen geven een zeer vroege, smakelijke groente waarmee men ze in het voorjaar tegen de invloed van het licht beschermt; zeekool (oudew [N 82 (1981)] || Hoe noemt u de volgende soorten kool (brassica oleracea L. - fam. cruciferae): een koolsoort die een overblijvende plant is en wel 20 jaar oud kan worden (zeekool) (crambe maritima). Deze heeft een knoestige wortelstok en talrijke uitlopers, waaruit hier [N 71 (1975)] || zeekool
I-7
|
24400 |
zeelt |
meun:
leeft in de modder
meun (L318b Tungelroy)
|
zeelt (vis)
III-4-2
|