19472 |
zeemlap |
zeemlap:
zīəmlap (L318b Tungelroy),
zeemslap:
ziəmslap (L318b Tungelroy)
|
zeemleren voorwerp waarmee de ruiten worden afgedroogd [DC 15 (1947)] || zemelap
III-2-1
|
18723 |
zeep |
zeep:
ze deut de aafwas nog altied met greun zeip (L318b Tungelroy)
|
Zeep. Ze doet de afwas nog altijd met goede zeep. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|
24789 |
zeepkruid |
waskruid:
waskroed (L318b Tungelroy)
|
Zeepkruid (saponaria officinalis 40 tot 80 cm hoog. De plant heeft een kruipende wortelstok en vele ondergrondse uitlopers; de stengels groeien iets rechtop en zijn iets ruw; de bladeren zijn elliptisch of langwerpig en groeien kruisgewijs, ze zijn gaaf [N 92 (1982)]
III-4-3
|
19343 |
zeer blij |
blij:
blie (L318b Tungelroy)
|
zeer blij [frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33161 |
zeer grote aardappelen |
bonken:
bø̄ŋk (L318b Tungelroy),
bǫŋkǝ (L318b Tungelroy)
|
Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.]
I-5
|
33162 |
zeer kleine aardappelen |
krallen:
kralǝ (L318b Tungelroy),
kriel:
kril (L318b Tungelroy),
krielaardappelen:
krilɛrpǝl (L318b Tungelroy)
|
Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.]
I-5
|
25140 |
zeer warm weer |
heet (weer):
heit (L318b Tungelroy),
hits:
hits (L318b Tungelroy),
hitst:
Vb. waat de koâj kieërtj, kieërtj auch dn hitst! (wat de kou keert, keert ook de hitte, als het goed is voor het een, is het ook goed voor het ander!
hitst (L318b Tungelroy),
warmte:
werremdje (L318b Tungelroy)
|
hitte, warmte || sterke, overmatige warmte, hoge temperatuur van de lucht [heet, hitte, hitse] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23657 |
zegen aan het eind van de mis |
zengel:
zengel (L318b Tungelroy)
|
De zegen, de benedictie door de priester gegeven aan het eind van de mis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23662 |
zegen met het allerheiligste |
zengel met het allerheiligste:
zengel met (L318b Tungelroy)
|
De zegen met het Allerheiligste. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21404 |
zeggen |
zeggen:
zèkge (L318b Tungelroy)
|
zeggen; ik ben bij de vrouw geweest en heb het tegen haar gezegd; ze zeide, dat ze het ook aan haar dochter zou - [DC 03 (1934)]
III-3-1
|