23908 |
zielenheil |
zielenheil:
zeeleheil (L318b Tungelroy)
|
Het zieleheil. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17783 |
zien, kijken |
ogen:
uige (L318b Tungelroy)
|
kijken
III-1-1
|
32780 |
zigzageg, s-eg |
zigzag:
seksak (L318b Tungelroy),
zigzag[eg]:
seksak˱[eg] (L318b Tungelroy)
|
Een als zaadeg en/of als onkruideg gebruikte ijzeren eg, die vaak meerdelig is en waarvan de hoofdbalkjes (waarin ook de tanden zitten) zigzag- of S-vormig zijn. Zie de afb. 60 en 61. Voor ''eg'' en ''eg'' zij verwezen naar het lemma ''eg''. [JG 1b add.; N 11, 70 + 72 + 88 add.; N 11A, 169k; N J, 10; A 13, 16b; div.; monogr.]
I-2
|
23427 |
zijaltaar |
zijaltaar:
ziejaltoar (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] || Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23354 |
zijbeuk |
zijbeuk:
ziejbeuke (L318b Tungelroy),
zijschip:
ziejsjeepe (L318b Tungelroy)
|
De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17644 |
zijde |
zij:
pien in de zie (L318b Tungelroy),
zie (L318b Tungelroy),
ziej (L318b Tungelroy),
zij(de):
zi-j (L318b Tungelroy)
|
Natuurprodukt dat wordt verkregen bij het afwikkelen van de cocons waarmee het zijderupsje zich omhult totdat het zich ontpopt tot vlinder (Morand, pag. 58). Het is de grondstof voor weefsels. [N 62, 79a; N 62, 75c; N 59, 201; L 8, 117; MW; monogr.] || zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)] || Zijde, flank: de zijkant van de buik tussen onderste ribben en heup (zijde, lank, flank) [N 84 (1981)]
II-7, III-1-1
|
20937 |
zijde spek |
lid:
leed (L318b Tungelroy),
zij:
ziej (L318b Tungelroy)
|
een zij spek
III-2-3
|
18680 |
zijden omslagdoek |
zijden plag:
zieje plak (L318b Tungelroy),
zieë plak (L318b Tungelroy)
|
omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34580 |
zijladder |
leier:
lęi̯ǝr (L318b Tungelroy),
leiers:
lęi̯ǝrs (L318b Tungelroy)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
32947 |
zijladders van de oude kar |
ledders:
lęi̯ǝrs (L318b Tungelroy)
|
De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a]
I-3
|