24345 |
zwarte bladluis |
bladluis:
WLD
blaadluus (L318b Tungelroy),
meelde:
WLD
meelje (L318b Tungelroy),
melie:
meeliëen (L318b Tungelroy),
WLD
melies (L318b Tungelroy)
|
bladluis (zoals bijv. de zwarte tuinbonenluis) [himmelzoad, meelow, melde, smeelje] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18365 |
zwarte gebreide dameskous |
hoos:
hooze (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
dameskousen, zwarte gebreide ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18644 |
zwarte gevederde muts met kinbanden |
kornet (<fr.):
kurnet (L318b Tungelroy)
|
muts, zwarte gevederde ~ met kinbanden, meestal door oudere vrouwen gedragen {afb} [kernet] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34039 |
zwarte koe |
zwarte koe:
zwartǝ [koe] (L318b Tungelroy)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 129]
I-11
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
kreij (L318b Tungelroy),
raaf:
raaf (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy)
|
Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18643 |
zwarte meisjesmuts met ingewerkte bloemen |
kornet (<fr.):
k`rnet (L318b Tungelroy),
zwarte kornet (<fr.):
zwarte kurnet (L318b Tungelroy),
zwarte muts:
zwarte möts (L318b Tungelroy)
|
meisjesmuts, zwarte ~ met ingewerkte bloemen aan de voorkant en linten op de rug [kornetmuts] [N 25 (1964)] || vrouwenmuts met linten, cornet
III-1-3
|
18621 |
zwarte muts? |
kornet (<fr.):
kurnet (L318b Tungelroy)
|
muts, zwarte ~ {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24865 |
zwarte nachtschade |
nachtschaal:
nachtsjaal (L318b Tungelroy),
naxtšāl (L318b Tungelroy),
-
nachtsjaal (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
nachtschade:
nachtsjaai (L318b Tungelroy),
naxšāi̯ (L318b Tungelroy),
-
nachtsjaai (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
nachtschade || Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.] || zwarte nachtschade (Solanum nigrum L.) [DC 60a (1985)] || Zwarte nachtschade (solanum nigrum). Een 10 tot 40 cm grote, kruidachtige plant, niet windend; de stengels zijn iets behaard of kaal; de bladeren zijn iets eivormig, gaafrandig of iets bochtig getand; de bloemen groeien in schermvormige trossen, wit van k [N 92 (1982)]
I-5, III-4-3
|
24288 |
zwarte roodstaart |
roodstaartje:
rōēdstertje (L318b Tungelroy)
|
zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33890 |
zwarte staar |
staar:
stār (L318b Tungelroy)
|
Deze vorm van staar, waarbij het netvlies en de oogzenuw verlamd zijn, openbaart zich door blindheid en onbeweeglijkheid van de pupil bij verschillend licht. Het oog behoudt wel zijn natuurlijke kleur, vorm en glans, zodat een leek de kwaal gewoonlijk niet of eerst laat vaststelt, maar de kenner ontdekt haar aan de strakke uitdrukking van het paard met "staande ogen" en de onbeweeglijkheid van de pupil. [A 48A, 39b; N 52, 26]
I-9
|