17765 |
borstkas |
borstkas:
borstkas (L318b Tungelroy),
borstkast:
borstkəst (L318b Tungelroy)
|
Borst(kas): het voorste deel van het menselijk lichaam tussen hals en middenrif (borst, borstkas, kluter). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
33988 |
borstnet |
borstlaken:
bǫrstlākǝ (L318b Tungelroy),
borstnet:
bǫrstnęt (L318b Tungelroy),
net:
nęt (L318b Tungelroy)
|
Vliegennet dat alleen voor de borst van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83b]
I-10
|
18400 |
borstrok |
borstrok:
borstrok (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy),
kamizool (<fr.):
kamezaol (L318b Tungelroy),
lijfje:
liefke (L318b Tungelroy),
onderlijfje:
óngerliefke (L318b Tungelroy)
|
borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)] || Borstrok. Is in uw dialect een algemeen woord bekend voor borstrok? Bedoeld wordt het warme kledingstuk dat over het hemd wordt gedragen? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18603 |
borstrok (voor mannen) |
borstrok:
borstrok (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
kamizool (<fr.):
gemaakt van katoen
kammezaol (L318b Tungelroy)
|
borstrok voor mannen [N 25 (1964)] || Mannenborstrok. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18602 |
borstrok (voor vrouwen) |
interlock (eng.):
Van Dale: interlock (Eng.), 1. dubbel breigoed van fijne garens, waarbij de lussen in de dwarsrichting niet op dezelfde hoogte liggen; - 2. ondergoed van zulk weefsel.
interlok (L318b Tungelroy),
lijfje:
liefke (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)] || Vrouwenborstrok. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18248 |
borstspeld |
spang:
spang (L318b Tungelroy)
|
speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18323 |
borststuk van een schort |
schouderstuk:
sjouverstök (L318b Tungelroy)
|
borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33968 |
borsttuig |
borstgetuig:
bǫrst˲gǝtȳx (L318b Tungelroy)
|
Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51]
I-10
|
18082 |
borstvliesontsteking |
fleuris:
fleuris (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
Pleuris: ontsteking van het borstvlies dat om de longen zit en de binnenkant van de borstkas bekleedt; pleuritis (pleuris, fleuris, floris). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29975 |
borstwering |
boeiplank:
bujplaŋk (L318b Tungelroy),
borstwering:
bǫrstwēreŋ (L318b Tungelroy),
rugleuning:
rø̜klø̄neŋ (L318b Tungelroy),
valplank:
valplaŋk (L318b Tungelroy)
|
Het 70 tot 100 cm hoge, gemetselde bovenstuk tussen zoldervloer en dak. Zie ook afb. 49a. [N 31, 34e; N 54, 155] || Leuning in de vorm van een plank die op ongeveer 1 meter hoogte boven de steigervloer aan de binnenkant van de staanders wordt bevestigd. Zie ook afb. 18. [N 32, 3f; monogr.]
II-9
|