18787 |
breinaald |
striknaald:
striknoâlie (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
breinaald
III-1-3
|
33710 |
breken van leem- of koffiebanken |
breken:
brē̜kǝ (L318b Tungelroy),
ondergronden:
oŋǝrgronjǝ (L318b Tungelroy)
|
Het breken van leembanken of de donkerbruine, harde laag in zandige grond, de koffiebank genaamd. Dit deed men met een schop, een hak of een bepaald soort ploeg. [N 27, 13a; N 27, 13b]
I-8
|
24475 |
brem |
brem:
brûm (L318b Tungelroy),
-
brum (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
brem [DC 47 (1972)]
III-4-3
|
24563 |
bremraap |
bremraap:
bremraap (L318b Tungelroy),
-
bremraap (L318b Tungelroy)
|
Bremraap (orobanche rapum-genistae). De meeldraden beginnen helemaal onderaan op de binnenzijde der kroonbuis. Ze zijn aan hun voet onbehaard. De bloemen zijn 2 tot 2, 5 cm lang, licht roodbruin of vleeskleurig. Woekert bijna uitsluitend op de brem. De fo [N 92 (1982)] || grote bremraap [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
18392 |
bretel |
bretel (<fr.):
bretels (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
Mv.
bretelle (L318b Tungelroy),
help:
helpe (L318b Tungelroy),
Mv.
hellepe (L318b Tungelroy),
helpje:
Verkl. mv.
hellepkes (L318b Tungelroy),
lits:
litse (L318b Tungelroy),
Mv.
litse (L318b Tungelroy)
|
bretels || bretels, schouderbanden van kinderbroek of -rok || bretels, stel schouderbanden om de broek op te houden [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21205 |
briefkaart |
briefkaart:
breefkaart (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy,
L318b Tungelroy)
|
briefkaart || de kaart waarop men tegen lager tarief dan voor brieven correspondentie kan voeren [briefkaart, brievenkaart, postkaart, kaartbrief] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19419 |
briket |
briket:
breket (L318b Tungelroy),
briket (L318b Tungelroy)
|
(Langwerpig) stuk brandstof, geperst uit steenkool- of bruinkoolgruis, fijngemaakte turf of houtskool met water en leem vermengd (briket, kluit, slof) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19245 |
broeden |
ramen:
rame (L318b Tungelroy),
uitbroeden:
oētbreuje (L318b Tungelroy)
|
ontwerpen, uitdenken, gezegd van bijv. een plan, een aanslag [beramen, braaien, broeden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
brø̄i̯ǝ (L318b Tungelroy)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34504 |
broedende kip op eieren |
brok:
brok (L318b Tungelroy)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|